ECLI:NL:CRVB:2023:420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
20/419 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die als stratenmaker werkte, had zich ziek gemeld na een val van een dak en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen, vooral aan zijn handen en polsen, waren onderschat.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep heeft appellant nieuwe medische rapporten ingebracht, maar de Raad oordeelde dat deze geen aanleiding gaven om de eerdere conclusies van het Uwv te betwisten. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die hadden geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de belastbaarheid van appellant correct was ingeschat en dat de geselecteerde functies niet in strijd waren met zijn medische beperkingen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 419 WIA

Datum uitspraak: 8 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 december 2019, 19/1307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de door appellant ingediende stukken.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als stratenmaker voor 28,40 uur per week. Op 17 augustus 2016 heeft hij zich ziek gemeld na een val van een dak. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op
22 juni 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatst verrichte werk, maar wel de geselecteerde functies van conciërge/huismeester/huisbewaarder, administratief medewerker en parkeercontroleur kan verrichten. Berekend is dat de mate van arbeidsongeschiktheid nihil is. Bij besluit van 20 juli 2018 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering per 15 augustus 2018 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 31 januari 2019 geconcludeerd dat het medisch oordeel van de primaire arts kan worden onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en de functie van parkeercontroleur laten vervallen. In plaats daarvan heeft hij de, eerder als reserve geselecteerde, functie van winkelhulpkracht voor de schatting gebruikt. Op basis daarvan en de overige onverminderd geschikt bevonden functies is berekend dat appellant 1,89% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 28 maart 2019 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juli 2018 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Appellant is lichamelijk en psychisch onderzocht door de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en appellant gezien op een hoorzitting. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Volgens de rechtbank heeft appellant in beroep geen medische informatie overgelegd die zijn stellingen kunnen onderbouwen. De primaire verzekeringsarts heeft bij lichamelijk onderzoek bewegingsbeperkingen van de linkerhand en krachtsverlies van beide handen (links meer dan rechts) waargenomen. Om die reden zijn in de FML forse beperkingen aangenomen voor belasting van de handen. Verder heeft het Uwv rekening gehouden met de hoofdpijnklachten van appellant en in de FML beperkingen aangenomen voor beroepsvervoer en werken op hoogte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de verklaring van appellant dat hij last heeft van hoofdpijnklachten en concentratieproblemen bij langdurig concentreren, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de belastbaarheid van appellant voor wat betreft vasthouden van aandacht binnen de normaalwaarde ligt. Van een beperking voor vasthouden van aandacht is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkel sprake als iemand niet in staat is om de aandacht ten minste een half uur te richten op één informatiebron. In de FML is wel een beperking opgenomen voor bovennormale inspanningen met betrekking tot concentratie en aandacht. De rechtbank heeft die toelichting gevolgd. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
3. In de procedure in hoger beroep heeft appellant een neurologische expertise van
10 december 2021 en een orthopedische expertise van 13 december 2021 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben hierop gereageerd in de rapporten van respectievelijk 15 maart 2022 en 21 maart 2022.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen, met name aan zijn handen/polsen, zijn onderschat. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant verwezen naar de voornoemde expertiserapporten. Appellant heeft voorts benadrukt dat hij nog steeds ernstige psychische klachten heeft, waarmee het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden. Tot slot blijft hij van mening dat de geselecteerde functies voor hem ongeschikt zijn, nu deze zijn belastbaarheid ten aanzien van het omgaan met conflicten en het vasthouden van concentratie/aandacht overschrijden.
4.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar de voornoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 augustus 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en om die reden terecht zijn aanvraag om een WIA-uitkering heeft afgewezen.
5.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
5.3.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De overwegingen van die rechtbank die aan dit oordeel ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
5.3.2.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie, bestaande uit een een neurologische expertise van 10 december 2021 en een orthopedische expertise van
13 december 2021, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 maart 2022 geen aanleiding gezien tot aanpassing van de reeds bij de FML van 11 juli 2018 aangenomen belastbaarheid. Hij heeft erop gewezen dat beperkingen zijn aangenomen voor het hand- en vingergebruik, waarbij beperkingen zijn gesteld voor knijp- en grijpkracht, repetitieve
hand- en vingerbewegingen, werken met toetsenbord en muis. In het CBBS wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds het kunnen uitvoeren van diverse handgrepen (bol-, pen-, pincet-, sleutel en cilindergreep) en anderzijds het uitoefenen van knijp- en grijpkracht hierbij. Dat laatste om aan te kunnen geven dat handgrepen op zich wel uitgeoefend kunnen worden maar met afgenomen kracht. Voor zover de orthopeed in de tabel per handgreep (sleutel-, bol- en cilindergreep) krachtsverlies aangeeft heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat hierbij niet is aangegeven dat sprake is van een sterke of een volledige beperking, waaruit hij concludeert dat de handgrepen dus mogelijk zijn geacht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen de bevindingen van de orthopeed dus worden weergegeven als een beperking in de knijp- en grijpkracht, zoals is gedaan in de FML van 11 juli 2018. Er is dan geen verschil in inzicht. Om aan de bevindingen van de orthopeed tegemoet te komen kan er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voor gekozen worden om bij de geselecteerde items (sleutel-, bol- en cilindergreep) in de toelichting aan te geven dat deze links, in kracht, licht tot matig beperkt zijn. Dat maakt volgens hem echter in medisch opzicht ook geen verschil.
5.3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in zijn beoordeling, die overigens door appellant verder niet is betwist, gevolgd. In aansluiting op de bespreking van de expertiserapporten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt overwogen dat deze informatie ook verder geen aanknopingspunten bevat om appellant meer beperkt te achten dan is aangenomen. Hierbij is het volgende betrokken.
De neurologische en de orthopedische expertises bespreken de huidige (pols)klachten van appellant ten tijde van het onderzoek op respectievelijk 6 juli 2021 en 27 oktober 2021. Dit betreft ongeveer drie jaar na de datum in geding van 15 augustus 2018. In beide expertises wordt niet objectief gesproken over de beperkingen van appellant op deze datum, zodat deze niet kunnen dienen ter onderbouwing van het standpunt van appellant dat hij meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. De expertises zijn bovendien opgesteld in het kader van een letselschadezaak, zijnde een ander kader dan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant. In de neurologische expertise staat daarnaast benoemd dat appellant, behalve polsklachten, voor het overige geen andere klachten heeft. De hoofdpijn- en concentratie klachten die hij in het begin na het ongeval had zijn nu geheel verdwenen. Het neurologische onderzoek is niet afwijkend bevonden, behoudens een geringe sensibele uitval ter plekke van een deel van het litteken aan de dorsale en ventrale zijde van de linkerpols. In de orthopedische expertise is verder benoemd dat appellant van de rechterpols weinig klachten heeft; hij kan daar eigenlijk alles mee. Besproken is dat de pijnklachten in de linkerpols blijven bestaan, met minder kracht en beweeglijkheid, dat de rechterpols na zwaardere werkzaamheden dik wordt en aan de rug bij het tillen van 10 kilogram klachten ontstaan. De FML van 11 juli 2018 gaat voor de polsen uit van beperkingen voor zwaardere werkzaamheden en voor de rug is een maximum te tillen gewicht van 5 kilogram opgenomen. Hiermee wordt dus binnen de in de expertises genoemde belastbaarheid gebleven.
5.3.5.
Uit het voorgaande volgt dat kan worden uitgegaan van de juistheid van de FML van
11 juli 2018.
5.4.1.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
5.4.2.
In reactie op de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie, en de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding daarvan gemaakte opmerking dat gekozen is om bij de sleutel-, bol- en cilindergreep in de toelichting aan te geven dat deze links, in kracht, licht tot matig beperkt zijn, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 maart 2022 beoordeeld of de geselecteerde functies nog passend zijn voor appellant. Onderzocht is hoe en waar de knijp/grijpkracht (4.3.6) voorkomt bij de drie genoemde grepen: bolgreep (4.3.1.), sleutelgreep (4.3.4.) en cilindergreep (4.3.5). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Hierbij heeft hij ook verwezen naar de al eerder gegeven motivering op deze punten in het formulier Resultaat functiebeoordeling van
1 oktober 2018. Nu appellant niets heeft aangevoerd tegen de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan deze worden gevolgd in zijn conclusie dat de geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn voor appellant.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.G. van Straalen