ECLI:NL:CRVB:2023:410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand; beoordeling van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand met ingang van 10 april 2017 en de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand over de periode van 10 april 2017 tot en met 28 februari 2019, tot een bedrag van € 22.104,68. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 18 april 2019 een besluit genomen om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet had gemeld dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 26 augustus 2019. De rechtbank Den Haag heeft in de eerdere uitspraak van 12 mei 2020 het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dringende redenen slechts aanwezig zijn bij onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering. Appellant heeft in hoger beroep een brief van zijn huisarts overgelegd, waaruit blijkt dat hij lichamelijke en psychische klachten heeft, maar deze informatie biedt geen basis om te concluderen dat de terugvordering deze klachten heeft veroorzaakt of verergerd. De hoogte van de terugvordering levert ook geen zeer dringende redenen op, aangezien appellant sinds eind 2019 maandelijks een bedrag wordt ingehouden op zijn bijstand zonder dat dit tot verdere financiële problemen heeft geleid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de intrekking en terugvordering in stand blijven. De beroepsgrond van appellant dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals psychische klachten en het overlijden van zijn vader, hem geen verwijtbaar gedrag kunnen aanrekenen, wordt verworpen. De Raad benadrukt dat een besluit tot terugvordering reparatoir van aard is en niet gericht op leedtoevoeging, en dat verwijtbaarheid geen rol speelt in deze beoordeling. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.