ECLI:NL:CRVB:2023:410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
20 / 2180 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand; beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand met ingang van 10 april 2017 en de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand over de periode van 10 april 2017 tot en met 28 februari 2019, tot een bedrag van € 22.104,68. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 18 april 2019 een besluit genomen om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet had gemeld dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 26 augustus 2019. De rechtbank Den Haag heeft in de eerdere uitspraak van 12 mei 2020 het bestreden besluit in stand gelaten.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dringende redenen slechts aanwezig zijn bij onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering. Appellant heeft in hoger beroep een brief van zijn huisarts overgelegd, waaruit blijkt dat hij lichamelijke en psychische klachten heeft, maar deze informatie biedt geen basis om te concluderen dat de terugvordering deze klachten heeft veroorzaakt of verergerd. De hoogte van de terugvordering levert ook geen zeer dringende redenen op, aangezien appellant sinds eind 2019 maandelijks een bedrag wordt ingehouden op zijn bijstand zonder dat dit tot verdere financiële problemen heeft geleid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de intrekking en terugvordering in stand blijven. De beroepsgrond van appellant dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals psychische klachten en het overlijden van zijn vader, hem geen verwijtbaar gedrag kunnen aanrekenen, wordt verworpen. De Raad benadrukt dat een besluit tot terugvordering reparatoir van aard is en niet gericht op leedtoevoeging, en dat verwijtbaarheid geen rol speelt in deze beoordeling. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.2180 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2020, 19/6161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: N. van de Horn
Namens appellant is verschenen mr. S.V. Hendriksen, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand met ingang van 10 april 2017 en de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand over de periode van 10 april 2017 tot en met 28 februari 2019 tot een bedrag van € 22.104,68. Het college heeft aan dit besluit van 18 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 augustus 2019, ten grondslag gelegd dat appellant niet aan het college heeft gemeld dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Volgens het college heeft appellant om die reden de inlichtingenverplichting geschonden en kan als gevolg daarvan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak [1] slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Appellant is daarin niet geslaagd.
Uit de door appellant in hoger beroep overgelegde brief van de huisarts van 20 april 2021 blijkt weliswaar dat appellant lichamelijke- en psychische klachten heeft en dat hij zorgmijdend is, maar uit deze informatie kan niet worden afgeleid dat de terugvordering heeft geleid tot het ontstaan van deze klachten of dat de terugvordering tot gevolg had dat de klachten van appellant in die mate verergerden dat dit gevolg als uitzonderlijk en onaanvaardbaar moet worden beschouwd.
Ook de hoogte van de terugvordering levert geen zeer dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het college heeft ter zitting meegedeeld dat sinds eind 2019 met inachtneming van de regels over de beslagvrije voet maandelijks een bedrag wordt ingehouden op de bijstand van appellant en dat dit bij appellant niet tot verdere financiële problemen heeft geleid.
De beroepsgrond van appellant dat door zijn psychische klachten, het overlijden van zijn vader, de ziekte van zijn moeder en de oorlog in Irak hem geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering, slaagt evenmin. Een besluit tot terugvordering is reparatoir van aard en is niet gericht op leedtoevoeging, maar op herstel in de rechtmatige toestand, zoals die zou hebben bestaan indien de betrokkene van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt. Verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol. Dat de uitkomst in deze zaak een onrechtvaardig gevoel geeft, zoals door de gemachtigde van appellant ter zitting is aangevoerd, kan in het kader van de gebonden besluitvorming evenmin rol spelen.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. van de Horn (getekend) O.L.H.W.I. Korte

Voetnoten

1.Uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869.