ECLI:NL:CRVB:2023:403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
17/3171 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant. De Raad heeft op 2 maart 2023 geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% per 15 juni 2016, en dat de WGA-uitkering op die datum terecht is beëindigd. De Raad heeft de rapporten van deskundigen, waaronder een psychiater en een verzekeringsarts, als inzichtelijk en overtuigend beoordeeld. Deze rapporten hebben geleid tot aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarbij de begeleidingsbehoefte van appellant is vastgesteld op een niveau dat past bij 'dot 2'. De Raad heeft vastgesteld dat de begeleidingsbehoefte verder gaat dan wat gebruikelijk is in een reguliere werkomgeving, maar dat de aanpassingen in de FML adequaat zijn. Appellant heeft betoogd dat de voorbeeldfuncties niet passend zijn vanwege de hectische werkomgeving, maar de Raad heeft deze stelling verworpen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het maatmaninkomen correct is vastgesteld, en dat de beroepsgrond van appellant over de berekening van het maatmaninkomen niet slaagt. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

17.3171 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 maart 2017, 16/3036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 maart 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 15 juni 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:1339, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2022, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juli 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 juli 2022 aan de Raad gestuurd.
Namens appellant heeft mr. L. Boon op 23 november 2022 een zienswijze ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 7 juli 2022 een gewijzigde FML opgesteld. In deze FML is de beperking op beoordelingspunt 1.9.3 gewijzigd van “dot 3” naar “dot 2”. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd ook met inachtneming van de gewijzigde belastbaarheid als passend aan te merken zijn.
1.3.1.
Appellant heeft in reactie op deze rapporten gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 7 juli 2022 bij de toelichting van beoordelingspunt 1.9.3. heeft vermeld “hij (de leidinggevende) hoeft dus niet voortdurend op de werkvloer aanwezig te zijn maar moet wel ingeschakeld kunnen worden door een collega”. Appellant is van mening dat dit niet is beschreven in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2019. Appellant is dan ook van mening dat dit ten onrechte in de toelichting is opgenomen. Verder is appellant van mening dat deze omschrijving van de begeleidingsbehoefte niet past bij “dot 2”. In dat geval moet de leidinggevende namelijk het grootste gedeelte van de dag op de werkvloer aanwezig zijn en voortdurend een oogje in het zeil houden en ingrijpen wanneer nodig. Gelet hierop kan appellant niet instemmen met de FML van 7 juli 2022.
1.3.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op
25 juli 2022 heeft gerapporteerd dat een collega hem zou moeten aanspreken en/of een leidinggevende inschakelen en dat niet wordt verwacht dat deze collega beschikt over speciale kennis of vaardigheden. Dit terwijl de Raad in de tussenuitspraak heeft overwogen dat de begeleidingsbehoefte verder gaat dan “gewoon” leidinggeven en “gewoon” helpen door collega’s. Appellant betwist dat de begeleidingsbehoefte in de FML van 7 juli 2022 van een reguliere werkgever gevraagd kunnen worden. Appellant is van mening dat in zijn situatie sprake is van de noodzaak om nadere kwalitatieve eisen aan de leidinggevende en/of collega’s te stellen en dat er daarom sprake is van werk onder beschutte omstandigheden.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen terecht met ingang van 15 juni 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant per die datum heeft beëindigd.
2.2.
De Raad heeft tweemaal advies gevraagd aan een deskundige over de per 15 juni 2016 geldende beperkingen. Op 12 juli 2019 heeft dr. J.J.D. Tilanus, psychiater, aan de Raad gerapporteerd en op 6 september 2021 heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, een expertiserapport uitgebracht. Naar aanleiding van beide rapporten heeft het Uwv de FML aangepast, waarbij beperkingen zijn toegevoegd ten aanzien van de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, begeleidingsbehoefte, verhoogd persoonlijk risico, schrijven, lezen en monotone werkzaamheden. Na de tussenuitspraak is de FML op 7 juli 2022 nogmaals aangepast.
2.3.
De Raad is van oordeel dat de rapporten van beide deskundigen inzichtelijk gemotiveerd en overtuigend zijn, zodat deze kunnen worden gevolgd. De door de deskundigen geadviseerde wijzigingen ten aanzien van de items vasthouden van de aandacht, verhoogd persoonlijk risico, schrijven, lezen en monotone werkzaamheden zijn in de FML overgenomen.
2.4.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij beoordelingspunt 1.9.3 – de begeleidingsbehoefte – het juiste niveau van begeleiding in de FML is opgenomen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de voorbeeldfuncties niet passend zijn omdat hij werkzaamheden moet doen in een hectische omgeving. Ook is appellant van mening dat het maatmaninkomen niet op juiste wijze is vastgesteld.
Begeleidingsbehoefte
3.1.
Onder verwijzing naar het rapport van Tilanus en het naar aanleiding van deze expertise uitgebrachte rapport van 18 november 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de Raad in de tussenuitspraak geoordeeld dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat rapport beschreven noodzaak van begeleiding op het werk niet binnen het gewone leidinggevende en collegiale kader blijft. De begeleidingsbehoefte die de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het licht van de door Tilanus noodzakelijk geachte meer intensieve coaching, heeft beschreven in het rapport van 18 november 2019 impliceert een verdergaande begeleiding dan “gewoon” leiding geven en “gewoon” helpen door collega’s en gaat daarom verder dan wat volgens de Basisinformatie CBBS past bij “dot 3” van item 1.9.3. van de FML. Daarom heeft de Raad in de tussenuitspraak het Uwv opdracht gegeven de begeleidingsbehoefte van appellant in de FML in overeenstemming te brengen met de wijze waarop deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 november 2019, in het licht van de door Tilanus noodzakelijk geachte meer intensieve coaching, is omschreven.
3.2.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het Uwv de belastbaarheid aangepast en vastgelegd in de FML van 7 juli 2022. Bij beoordelingspunt 1.9.3. is gekozen voor “dot 2” als vereist niveau van begeleiding. In de toelichting is vermeld dat appellant is aangewezen op enkele collega’s die weten hoe zij met hem om moeten gaan, gezien zijn stoornis. Zij zouden daarvoor tips moeten krijgen en gecoacht moeten worden en moeten appellant soms bij- of aansturen. De leidinggevende moet ook weten hoe met hem om te gaan en zou wekelijks een vast moment moeten kiezen om even met appellant te praten over waar hij die week tegenaan is gelopen. De leidinggevende hoeft dus niet voortdurend op de werkvloer aanwezig te zijn, maar moet zo nodig wel ingeschakeld kunnen worden door een collega. De Raad is van oordeel dat de FML van 7 juli 2022 in overeenstemming is met het advies van Tilanus en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2019. Met betrekking tot de begeleidingsbehoefte heeft Tilanus gerapporteerd dat appellant, bijvoorbeeld in een werksituatie, is aangewezen op een meer intensieve vorm van coaching door een leidinggevende, zoals dat ook in zijn dagelijks leven noodzakelijk blijkt te zijn. In het rapport van 18 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover vermeld dat appellant in het dagelijks leven op enkele momenten in de week begeleid wordt door een officiële begeleidster en door een naaste. Uit de conclusie van Tilanus volgt niet dat appellant is aangewezen op beschut werk. Er is daarom geen noodzaak om bij beoordelingspunt 1.9.3. voor “dot 1” te kiezen. Dat de weergave van “dot 2” in de toelichting van het CBBS op onderdelen anders is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 7 juli 2022 heeft omschreven, is onvoldoende voor het oordeel dat de keuze voor “dot 2” niet kan worden geaccepteerd. Van belang is dat uit de beschrijving van de begeleidingsbehoefte door Tilanus en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2019 niet kan worden opgemaakt dat appellant alleen kan werken onder voortdurende begeleiding.
Voorbeeldfuncties
4. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBCcode 111171) gewerkt wordt in een grote productiehal. Hierdoor is volgens appellant niet voldaan aan de eis van een rustige werkomgeving. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 oktober 2021 toegelicht dat er in deze voorbeeldfuncties geen sprake is van een overschrijding van beoordelingspunt 1.9.4. (appellant is aangewezen op werk waarin hij niet wordt afgeleid door anderen). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat de werkzaamheden in deze twee functies worden verricht aan een eigen werktafel en dat, omdat in de nabije omgeving soortgelijk werk wordt verricht, anderen geen potentiële bron van afleiding zijn. Hiermee is voldoende gemotiveerd dat de functies in dit opzicht passend zijn voor appellant. De stelling van appellant dat er in een productiehal per definitie sprake is van een drukke werkomgeving wordt niet gevolgd.
Maatmaninkomen
5. De beroepsgrond van appellant dat het maatmaninkomen niet op juiste wijze is vastgesteld omdat het salaris van de maand januari 2010 niet is meegenomen, slaagt niet. In de maatmanloonberekening van 16 april 2012 is vermeld dat het refertejaar loopt van 1 februari 2009 tot en met 31 januari 2010. Het salaris dat appellant in januari 2010 bij Olympia heeft verdiend is meegenomen. Daarbij zijn de periodes in het refertejaar dat appellant ziekengeld heeft genoten buiten beschouwing gelaten, zoals is toegelicht in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 februari 2021. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat de dagloonberekening en de maatmanberekening een verschillende uitkomst hebben omdat bij het maatmaninkomen de dagen dat appellant ziekengeld heeft ontvangen in 2009 en 2010 niet zijn meegerekend.
Conclusie
6. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassingen van de FML op 18 november 2019, 29 september 2021 en 7 juli 2022 en de naar aanleiding daarvan gewijzigde arbeidskundige motivering, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Daarom is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, omdat appellant op basis van de nader vastgestelde beperkingen minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 1.674,- (1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) in beroep en op € 4.603,50 (1 punt voor het hoger beroepschrift, 3 punten voor het bijwonen van de zittingen, 2 maal 0,5 punt voor de reactie op een deskundigenrapport en 0,5 punt voor de reactie op de tussenuitspraak) in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 6.277,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.