In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die na een bedrijfsongeval met armklachten uitviel als grondwerker. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 14 maart 2019 vastgesteld dat er geen redenen zijn voor verdergaande beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2019 zijn opgenomen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en daarom geen recht had op een WIA-uitkering.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de motivering voor de vastgestelde beperkingen onvoldoende is en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Hij heeft een rapport van reumatoloog dr. D.F. ten Cate ingebracht, waarin hij stelt dat de FML niet logisch is en dat de maatmanomvang niet correct is vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dient te geschieden. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn door de Raad onderschreven, en er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en het Uwv.