In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van twee aanvragen om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) door appellante. De eerste aanvraag, ingediend op 24 april 2019, werd afgewezen omdat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met X, wat blijkt uit de wederzijdse zorg die zij voor elkaar hebben. Appellante had niet aangetoond dat er in de periode van de tweede aanvraag, ingediend op 20 november 2019, sprake was van gewijzigde omstandigheden die haar recht op bijstand zouden kunnen onderbouwen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden ten tijde van de eerste aanvraag nog steeds van toepassing waren en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstand. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de afwijzende besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraken. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de noodzaak voor appellanten om gewijzigde omstandigheden aan te tonen om in aanmerking te komen voor bijstand.