In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking van bijstand aan een appellant die sinds 21 juni 2001 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De intrekking vond plaats na een onderzoek door de gemeente Rotterdam, waarbij bleek dat appellant niet had gemeld dat hij eigenaar was geworden van een cafetaria en dat hij meer dan 1225 uur per jaar werkzaam was in deze onderneming. De Raad oordeelde dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door deze informatie niet tijdig te verstrekken. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de besluiten van 6 februari 2020. De Raad heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren.