ECLI:NL:CRVB:2023:371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
21/155 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor de functie van schoonmaker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als juridisch secretaresse werkzaam was, had zich ziek gemeld met vermoeidheids- en gewrichtsklachten. Het Uwv had haar een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 56,01%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zij meer beperkt was dan het Uwv aannam. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 januari 2023 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functie van schoonmaker binnen de belastbaarheid van appellante viel, ondanks haar klachten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gegevens in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als juist moesten worden aangenomen, tenzij appellante deze voldoende gemotiveerd kon betwisten.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad wees erop dat de beoordeling van de geschiktheid van de functie schoonmaker niet werd beïnvloed door de hulp die appellante mogelijk had kunnen krijgen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 155 WIA

Datum uitspraak: 1 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 november 2020, 18/3239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam N.V.] te [vestigingsplaats] ( [Naam N.V.] )

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.B.M. Swart, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Swart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk. [Naam N.V.] is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is bij [Naam N.V.] werkzaam geweest als juridisch secretaresse voor ongeveer 23 uur per week. Op 18 juni 2012 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met vermoeidheids- en gewrichtsklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 25 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 62,09% en het einde van de loongerelateerde periode op 25 april 2016. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 25 april 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
In verband met een door [Naam N.V.] aangevraagde herbeoordeling heeft appellante op 11 september 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 oktober 2017 berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2017 de WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 oktober 2017 heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 18 juni 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 10 juli 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante juist is weergegeven in de FML van 4 oktober 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat twee van de vijf geselecteerde functies ongeschikt zijn voor appellante. Verder heeft zij het maatmanloon en de maatmanomvang gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 56,01%. De uitkering van appellante wijzigt hierdoor niet.
2.1.
In beroep heeft appellante een rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts I.A.K. Snels overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat zij meer beperkt is ten aanzien van zitten en staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze bevindingen overgenomen en heeft op 15 november 2019 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat op basis van de gewijzigde FML de functies binnen SBC-code 111333 (huishoudelijk medewerker) de belastbaarheid van appellante overschrijden. Binnen deze SBC-code heeft zij de nieuwe functie schoonmaker geselecteerd die wel binnen de belastbaarheid van appellante valt. De mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt hierdoor niet.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, overwogen dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opgenomen gegevens, zoals de beschrijving van de belasting in de opgenomen functies. [1] Een uitzondering op dit beginsel kan aangewezen zijn, indien de eisende partij erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende feitelijke gegevens voldoende gemotiveerd te bestrijden, of indien de rechter hier zelf aan twijfelt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat in de nieuwe schoonmaakfunctie geen signaleringen voorkomen op de items staan en lopen. Zij heeft erop gewezen dat appellante belastbaar is gedurende zes uur per dag en maximaal dertig uur per week. In de nu geselecteerde schoonmaakfunctie wordt slechts vier uur per dag gewerkt en vijf keer tien minuten gestaan, afgewisseld met dynamisch lopen en een pauze van vijftien minuten na twee uur werk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv gebruikte gegevens. Appellante heeft de juistheid van het gebruik van de vervangende schoonmaakfunctie daarnaast niet overtuigend gemotiveerd bestreden. Haar stelling dat een schoonmaker de gehele dag staat en/of loopt, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, omdat voor appellante een functie is geselecteerd waarin gedurende vier uur per dag wordt gewerkt, waardoor geen sprake kan zijn van de gehele dag staan en/of lopen. Dat het Uwv pas in beroep een voldoende medische onderbouwing heeft gegeven, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, waarbij het Uwv is veroordeeld in de proceskosten in beroep en is opgedragen het griffierecht aan appellante te vergoeden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist is en dat zij meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangenomen. Verder heeft appellante herhaald dat de functie schoonmaker voor haar niet geschikt is. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat in de functie pauze gehouden kan worden en dat staan en lopen voldoende afgewisseld wordt. Volgens appellante dient het Uwv gegevens ter verificatie te overleggen waarmee deze – niet uit het CBBS voortvloeiende – argumenten door haar en de Raad kunnen worden beoordeeld. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt ook een rapport van een door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige overgelegd. Hierin wordt aangegeven dat appellante recht heeft op huishoudelijke hulp krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) waardoor het niet logisch is haar in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geschikt te achten voor een schoonmaakfunctie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 oktober 2017 is vastgesteld op 56,01%.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgelegde belastbaarheid van appellante in de FML van 15 november 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en verzekeringsarts Snels hebben aandacht besteed aan alle door appellante ervaren klachten. Verzekeringsarts Snels heeft geconcludeerd dat bij appellante geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat de reeds door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen urenbeperking van zes uur per dag en dertig uur per week, gelet op de onderliggende aandoeningen, alleszins redelijk is en dat er geen verzekeringsgeneeskundige gronden zijn om deze te veranderen. Wel heeft hij appellante aanvullend beperkt geacht op zitten en staan. De door Snels aangenomen beperkingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen in de FML van 15 november 2019. Appellante heeft haar standpunt dat zij meer beperkt moet worden geacht niet onderbouwd met medische gegevens. De enkele stelling dat zij meer beperkt is, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
4.4.1.
Ook bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling en de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies, waaronder die van schoonmaker. Appellante is beperkt op lopen en staan maar uit het resultaat functiebeoordeling blijkt niet dat de belastbaarheid in de functie schoonmaker de belastbaarheid van appellante op deze items overschrijdt. De rechtbank heeft verder, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad, terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. De stelling van appellante dat zij onvoldoende kan controleren dat in de functie schoonmaker na twee uur werken vijftien minuten pauze gehouden kan worden en dat dit ook niet aannemelijk is, wordt niet gevolgd. De arbeidskundig analist heeft op vragen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over het houden van pauze geantwoord dat dit mogelijk is. De notitie met de gestelde vraag en het gegeven antwoord zijn meegestuurd met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 augustus 2020 zodat deze informatie kenbaar was voor appellante. Er bestaat ook geen aanleiding om aan te nemen dat deze notitie geen juiste weergave geeft van de situatie in de functie. De stellingen van appellante dat volgens de Arbowet pas na vijfen-een-half uur werken pauze verplicht is en dat het in de schoonmaakbranche niet aannemelijk is dat eerder pauze gehouden mag worden, zijn hiervoor onvoldoende. Daar komt bij dat ook in het resultaat functiebeoordeling bij het item lopen vermeld is dat er in de functie pauzes voorkomen.
4.4.2.
Het door appellante ingebrachte rapport van de arbeidsdeskundige leidt niet tot een ander oordeel. Het verkrijgen van hulp vanuit de Wmo heeft een ander beoordelingskader dan dat van de Wet WIA zodat dit geen invloed heeft op de beoordeling van de geschiktheid van de functies. Ten slotte wordt opgemerkt dat hoewel het bij de in het CBBS opgenomen functies gaat om reële, op de arbeidsmarkt voorkomende functies, sprake is van een theoretische schatting. Anders dan appellante ter zitting heeft gesteld, is het Uwv daarom niet gehouden vacatures voor de geselecteerde functies aan appellante aan te bieden.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.