ECLI:NL:CRVB:2023:37
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening en de beoordeling van vermogen
In deze zaak heeft appellante op 21 november 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht heeft op 2 juni 2020 bijstand toegekend in de vorm van een geldlening, omdat appellante beschikte over een vermogen van € 39.846,08. Appellante heeft echter meerdere contante opnames gedaan, waardoor zij te snel op dat vermogen heeft ingeteerd. Het college heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit op 16 juli 2020 ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 25 januari 2021 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat de gelden op een van haar bankrekeningen niet tot haar vermogen moeten worden gerekend, omdat zij deze voor haar moeder beheerde. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het feit dat een bankrekening op naam van appellante staat, betekent dat het tegoed op die rekening een onderdeel van haar vermogen vormt, tenzij zij tegenbewijs kan leveren.
De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld om haar stellingen te onderbouwen, maar zij heeft geen bewijs geleverd dat zij niet vrij kon beschikken over de tegoeden op haar bankrekeningen. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat een deel van het vermogen aan haar moeder toebehoorde en dat zij niet beperkt was in haar beschikkingsmacht. Daarom heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.