ECLI:NL:CRVB:2023:369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ziekengeld na Ziektewet-beoordeling met voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Het Uwv had op 18 september 2020 besloten om het recht op ziekengeld van appellante per 22 oktober 2020 te beëindigen, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen, ondanks dat zij niet meer in staat werd geacht haar werk als verkoopster in een kledingwinkel uit te voeren. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 april 2021.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onjuist was ingeschat. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze gronden in wezen een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldeed aan de uitzonderingen die het Uwv had moeten volgen bij het vaststellen van haar benutbare mogelijkheden. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de Functionele Mogelijkhedenlijst zouden moeten bijstellen en dat appellante haar standpunten in hoger beroep niet met medische informatie had onderbouwd. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de beslissing ondertekenden.