ECLI:NL:CRVB:2023:358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
21/3653 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een IVA-uitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een IVA-uitkering voor appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in eerdere rapporten onvoldoende onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 januari 2020 niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat appellante op die datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat zij recht had op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.

De zaak begon met een loongerelateerde WGA-uitkering die aan appellante was toegekend op 6 mei 2015, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv in februari 2020, werd vastgesteld dat appellante per 27 januari 2020 meer arbeidsgeschikt zou zijn dan voorheen, met een arbeidsongeschiktheid van 55,96%. Dit leidde tot een verlaging van haar WIA-uitkering, wat appellante niet accepteerde en hiertegen bezwaar aantekende.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak vernietigd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts niet voldoende had aangetoond dat er op de datum in geding behandelmogelijkheden waren voor appellante, en dat er geen deugdelijke motivering was voor het standpunt dat er geen duurzame arbeidsongeschiktheid was. Daarom werd aangenomen dat appellante recht had op een IVA-uitkering met ingang van 27 januari 2020, en werd het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

21.3653 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2021, 20/5890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Zitting heeft: A.I. van der Kris
Griffier: O.N. Haafkes
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar vader [naam vader] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 29 september 2020 voor zover daarbij is bepaald dat de WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 27 januari 2020 ongewijzigd wordt voortgezet en bepaalt dat appellante met ingang van 27 januari 2020 recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 29 september 2020;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Aan appellante is met ingang van 6 mei 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 6 december 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij het Uwv appellante onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt heeft geacht. Op 11 november 2019 heeft de ex-werkgever van appellante verzocht om een herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid. Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het Uwv bepaald dat appellante vanaf 27 januari 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum 55,96% bedraagt en dat de hoogte van haar WIAuitkering op dat moment niet wijzigt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2020 gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellante op 27 januari 2020, 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat de WIA-uitkering van appellante ten onrechte is verlaagd. Het Uwv heeft het besluit van 13 februari 2020 ingetrokken en besloten de WIA-uitkering per 27 januari 2020 ongewijzigd voort te zetten. Het Uwv heeft geen IVA-uitkering toegekend, omdat volgens het Uwv geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 29 september 2020 ongegrond verklaard.
Ter zitting is besproken dat tussen partijen enkel nog in geschil is of de arbeidsongeschiktheid van appellante op 27 januari 2020 moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante per die datum recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGAloonaanvullingsuitkering. Volgens vaste rechtspraak moet de verzekeringsarts bij de beoordeling van de duurzaamheid een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 28 september 2020 en 19 januari 2022 ontoereikend onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 januari 2020 niet duurzaam was. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgebreider en inzichtelijker, toegespitst op de concrete situatie van appellante, zal kunnen motiveren dat er op de datum in geding nog behandelmogelijkheden waren voor appellante en dat verbetering van de belastbaarheid mogelijk was. Gelet daarop wordt ervan uitgegaan dat een deugdelijke motivering van het standpunt dat per 27 januari 2020 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid niet meer kan worden gegeven. Daarom wordt aangenomen dat appellante op 27 januari 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante heeft daarom met ingang van die datum recht op een IVA-uitkering.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) O.N. Haafkes (getekend) A.I. van der Kris