ECLI:NL:CRVB:2023:351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na onvoldoende medewerking aan huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand en de terugvordering van kosten van bijstand van appellante, die sinds 22 september 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De intrekking van de bijstand ging in per 21 januari 2019, na een onderzoek door de gemeente Rotterdam naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek werd uitgevoerd naar aanleiding van anonieme meldingen dat appellante werkte en samenwoonde. Tijdens een huisbezoek op 21 januari 2021 verleende appellante geen volledige medewerking, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door psychologische problemen, waaronder een postnatale depressie, niet in staat was om medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Ze stelde dat de medewerkers van de gemeente zich bot hadden gedragen, wat haar onder druk zette. De Raad oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om medewerking te verlenen. De Raad benadrukte dat de betrokkene moet kunnen aantonen dat er sprake is van een lichamelijke of psychische oorzaak die medewerking aan het huisbezoek onmogelijk maakt.
De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van kosten terecht waren. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Raad houdt in dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven.