ECLI:NL:CRVB:2023:350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22 / 1759 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair arbeidsongeschiktheidspensioen na wijziging ontslaggrond

In deze zaak heeft appellant, een voormalig beroepsmilitair van de Koninklijke Luchtmacht, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een militair arbeidsongeschiktheidspensioen door de Staatssecretaris van Defensie. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd, ondanks dat hij eervol uit de militaire dienst was ontslagen wegens blijvende ongeschiktheid. De Raad voor de Rechtspraak heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht had op een arbeidsongeschiktheidspensioen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in de Algemene militaire pensioenwet (AMP). De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 1997 correct was en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere conclusies zouden kunnen weerleggen. De Raad benadrukte dat dienstongeschiktheid niet gelijkstaat aan arbeidsongeschiktheid en dat appellant nooit een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen, wat een vereiste is voor de toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om een militair arbeidsongeschiktheidspensioen terecht is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

22/1759 WAD
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2022, 21/3578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 23 februari 2023

Inleiding

1.1.
Appellant heeft de staatssecretaris verzocht om toekenning van een militair arbeidsongeschiktheidspensioen. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen. In deze uitspraak beoordeelt de Raad die afwijzing.
1.2.
De staatssecretaris is met het bestreden besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit) bij de weigering gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.4.
Namens appellant heeft mr. A.P. Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
1.5.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knippenbergh. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.C.R. Adang.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Appellant is als beroepsmilitair van de Koninklijke Luchtmacht in dienst geweest van 8 juli 1987 tot 3 januari 1995. Met ingang van 3 januari 1995 is appellant eervol uit de militaire dienst ontslagen op grond van artikel 39, tweede lid onder f van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) vanwege blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek. Appellant was aanvankelijk ontslagen op de grond dat zijn dienstverband voor bepaalde tijd was geëindigd, maar de ontslaggrond is in de brief van 12 augustus 1998 gewijzigd in blijvende dienstongeschiktheid naar aanleiding van een militair geneeskundig onderzoek.
2.2.
Op 8 januari 1997 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair pensioen.
2.3.
De Commissie Geneeskundig onderzoek Militairen Koninklijke Luchtmacht (CGOM) heeft in het kader van een geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid en een pensioenkeuring een onderzoek ingesteld waarbij appellant medisch en arbeidskundig is onderzocht. Op grond van het op 2 september 1997 door de CGOM uitgebrachte rapport is appellant op de ontslagdatum (en overige peildata) blijvend ongeschikt geacht voor de militaire dienst. Voor de bij appellant vastgestelde psychische aandoening, is geen verband met de uitoefening van de militaire dienst aannemelijk geacht. Onder verwijzing naar het arbeidsdeskundig rapport van 16 juni 1997, is appellant niet arbeidsongeschikt geacht in de zin van artikel E6 van de toen geldende Algemene militaire pensioenwet (AMP).
2.4.
Aan appellant is op 3 oktober 1998 ingevolge artikel E1 van de AMP een zogeheten gebrekenpensioen toegekend, omdat appellant is ontslagen wegens gebreken en ongeschikt werd geacht voor de militaire dienst. Tegelijkertijd is besloten dat appellant vanwege het ontbreken van een met de uitoefening van de militaire dienst in verband staande aandoening geen recht heeft op een invaliditeitsverhoging. Ook wordt in dit besluit meegedeeld dat appellant geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt wordt geacht.
2.5.
Bij brief van 22 juni 2020 heeft appellant verzocht om een militair arbeidsongeschiktheidspensioen.
2.6.
Bij besluit van 13 november 2020 heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen, omdat appellant niet arbeidsongeschikt wordt geacht en dus geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
2.7.
Met het besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat uit het medisch en arbeidskundig onderzoek van 1997 is gebleken dat appellant niet arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel E6 van de toen geldende AMP. Dit oordeel is toen neergelegd in het pensioenbesluit van 3 oktober 1998. Tegen die beslissing heeft appellant geen bezwaar ingediend, zodat die beslissing rechtens onherroepelijk is geworden. Van een evidente fout is niet gebleken, zodat niet teruggekomen wordt op die beslissing, aldus de staatssecretaris.

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat de rechtbank vindt dat in het pensioenbesluit van 1998 kennelijk rekening is gehouden met de psychische klachten als gevolg van hersenletsel van appellant die evenwel niet hebben geleid tot een verlies aan verdiencapaciteit. Appellant heeft in de procedure bij de rechtbank geen enkele (medische) informatie in het geding gebracht die een ander licht werpt op die vaststelling uit 1998. Appellant heeft bovendien nooit een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen vanwege zijn militaire betrekking, wat een voorwaarde is voor de toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Het feit dat appellant ongeschikt is geacht voor de militaire dienst doet hier niet aan af, nu dit een geheel andere beoordeling betreft.

Beoordeling door de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de staatssecretaris van het verzoek van appellant om hem een militair arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De Raad stelt voorop dat voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid en recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Gelet op de toen geldende AMP en het tegenwoordig geldende artikel 3 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen geldt deze eis nog steeds. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat appellant niet aan deze eis voldoet en daarom niet in aanmerking komt voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Appellant is immers na medisch en arbeidskundig onderzoek (in 1997) niet arbeidsongeschikt geacht.
4.4.
Dat appellant blijvend ongeschikt is geacht voor het vervullen van de militaire dienst vanwege ziekte of een gebrek (dienstongeschiktheid), maakt dit niet anders. Dienstongeschiktheid is immers iets anders dan arbeidsongeschiktheid. Het begrip arbeidsongeschiktheid ziet niet alleen op het eigen werk als beroepsmilitair, maar ook op andere gangbare arbeid, waarbij verlies van verdiencapaciteit optreedt.
4.5.
Ter zitting heeft appellant nog gewezen op de pensioenbrief van 12 augustus 1998, waarin ook een “aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering die te zijner tijd zal worden uitgekeerd” wordt genoemd. Aan die vermelding kan, anders dan appellant meent, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering worden ontleend. Aan de brief van 12 augustus 1998 en de wijziging van de ontslaggrond ligt immers het militair geneeskundig onderzoek ten grondslag dat ook gericht was op de pensioenkeuring. Niet is gebleken dat die medische en arbeidskundige beoordeling niet juist is geweest. Appellant heeft ook nooit daadwerkelijk een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Tot slot heeft appellant zowel in de procedure bij de rechtbank als in dit hoger beroep geen medische stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat appellant naast zijn dienstongeschiktheid toen ook arbeidsongeschikt was.
4.6.
De stelling van appellant dat de wijziging van de ontslaggrond aanleiding had moeten zijn voor een nader medisch onderzoek naar de toenmalige situatie, dat volgens hem ten onrechte niet heeft plaatsgevonden, moet worden verworpen. De wijziging van de ontslaggrond was nu juist het gevolg van een toen actueel medisch onderzoek.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om een militair arbeidsongeschiktheidspensioen in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt