ECLI:NL:CRVB:2023:340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22/1658 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid Uwv voor schade door verstrekking BSN-nummer

Op 23 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aansprakelijkheid van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor schade die de appellante zou hebben geleden door het verstrekken van haar BurgerServiceNummer (BSN) aan een derde, [A.]. De appellante had eerder het Uwv aansprakelijk gesteld voor deze schade, maar het Uwv had haar verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat zij schade had geleden als gevolg van de verstrekking van haar BSN.

De rechtbank Gelderland had zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de handelingen van het Uwv feitelijke handelingen zijn en geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep heeft de appellante haar eis herhaald en toegelicht dat zij compensatie wil voor de schade die zij stelt te hebben geleden door de schending van haar privacy. De Raad heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om schade te vergoeden geen besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de appellante verwezen naar de burgerlijke rechter voor een eventuele schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met L. Winters als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.

Uitspraak

22 1658 WIA

Datum uitspraak: 23 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2022, 20/3957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.I. Gerards, advocaat bij het Uwv.

OVERWEGINGEN

1. Voor de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. In hoger beroep is het volgende van belang.
1.1.
Appellante heeft bij brief van 6 mei 2019 het Uwv aansprakelijk gesteld voor schade die zij heeft geleden als gevolg van het bekend maken van haar persoonsgegevens en BurgerServiceNummer (BSN) aan [A.] en voor het terugbetalen van voor haar in 2002 afgedragen sociale premies aan [A.] . Appellante heeft hieraan een brief van het Uwv aan “De erven [betrokkene] p/a [A.] ” van 2 mei 2005 ten grondslag gelegd.
1.2.
Bij brief van 11 september 2019 heeft het Uwv het verzoek om vergoeding van schade afgewezen, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij als direct gevolg van het verzenden van de brief van 2 mei 2005 schade heeft geleden. Appellante heeft daarop gereageerd met brieven en stukken. In brieven van 23 september 2019, 3 juni 2020 en 14 juli 2020 heeft het Uwv de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding gehandhaafd. Appellante heeft vervolgens beroep bij de rechtbank ingesteld.
2.1.
Het beroep van appellante is behandeld ter zitting van 18 augustus 2021. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en appellante in de gelegenheid gesteld meer duidelijkheid te verschaffen over de grondslag en de reikwijdte van haar verzoek om schadevergoeding. Appellante heeft hierop in een aantal brieven gereageerd en stukken ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de volgens appellante door het Uwv gepleegde schadeveroorzakende handelingen feitelijke handelingen zijn. Een weigering van het Uwv om schade als gevolg van deze feitelijke handelingen te vergoeden is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daaruit volgt dat de rechtbank als bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over schade die (naar appellante beweert) een gevolg is van deze feitelijke handelingen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep desgevraagd haar eis herhaald en nader toegelicht dat zij van het Uwv compensatie wil ontvangen voor de door haar geleden schade ten gevolge van schending van haar privacy door haar BSN ter beschikking te stellen aan een persoon
( [A.] ) waar zij niets mee te maken heeft. Appellante heeft gesteld dat het Uwv in 2005 haar privacy heeft geschonden door haar BSN aan [A.] te sturen zonder haar daarvan in kennis te stellen en zonder haar toestemming te vragen. Voor appellante is het volkomen onduidelijk waarom haar sociale premie is terugbetaald aan [A.] Ook is het onverklaarbaar dat zij extra geld aan [A.] heeft moeten overmaken in opdracht van en op basis van een berekening van het Uwv. Het eerder ingenomen standpunt over niet-betaalde uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft zij laten vervallen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter zitting is gebleken dat het appellante in hoger beroep alleen nog is te doen om de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het ter beschikking stellen van haar
BSN-nummer door het Uwv aan een derde. Zij heeft dat uitdrukkelijk bevestigd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het daarbij gaat om een feitelijke handeling. Een weigering van het Uwv om schade als gevolg van deze feitelijke handeling te vergoeden is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartegen kan geen beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft zich dan ook terecht onbevoegd verklaard om van het beroep van appellante kennis te nemen. Appellante dient zich, indien zij dit wenst, tot de burgerlijke rechter wenden met een vordering tot schadevergoeding.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Winters