ECLI:NL:CRVB:2023:305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
22/686 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

Op 9 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2022, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 18 oktober 2019 vastgesteld dat appellante vanaf 19 december 2019 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door het Uwv bevestigd na een bezwaar van appellante op 17 juni 2020.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellante besproken en geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat appellante niet meer recht had op een uitkering. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv meer beperkingen had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vanwege haar psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv al voldoende beperkingen had opgenomen in de FML en dat er geen medische informatie was die de stelling van appellante ondersteunde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. De beëindiging van de WIA-uitkering per 19 december 2019 werd daarom als terecht beschouwd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

22.686 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2022, 20/4917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Zitting heeft: W.R. van der Velde
Griffier: A.M.M. Chevalier
Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Ben Ahmed. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.J. Grasmeijer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf
19 december 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 17 juni 2020 heeft het Uwv het daartegen gerichte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 juni 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en daarover geoordeeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie dezelfde als die zij in beroep aanvoerde. Appellante heeft herhaald dat zij vindt dat het Uwv vanwege haar psychische klachten in de FML van 2 september 2019 (hierna: de FML) meer beperkingen had moeten opnemen.
De Raad stelt vast dat het Uwv in de FML, onder meer naar aanleiding van de klachten van appellante, al veel beperkingen heeft opgenomen bij de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de Wet WIA volgt dat het in een FML alleen kan gaan om beperkingen die worden veroorzaakt door ziekte of gebrek. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat appellante meer beperkt is als gevolg van ziekte of gebrek. Alleen de eigen mening van appellante over haar beperkingen of haar beleving daarvan, is daarvoor onvoldoende. Daar is meer en vooral medische informatie voor nodig en die is er niet.
Er is daarom onvoldoende reden om te twijfelen aan de door het Uwv in de FML opgenomen beperkingen. Daarom is er geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
Uitgaande van de door het Uwv vastgestelde beperkingen moet appellante in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. De WIA-uitkering van appellante is daarom terecht per 19 december 2019 beëindigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.M.M. Chevalier (getekend) W.R. van der Velde
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep