ECLI:NL:CRVB:2023:302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld met fysieke en psychische klachten. Appellant had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was door het Uwv beoordeeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 26 september 2019 38,90% arbeidsongeschikt was en had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om een tegenrapportage van een arts in te brengen en dat de rechtbank zijn verzoek om een psychologisch rapport te mogen inbrengen had afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de rapporten van de artsen aan de zorgvuldigheidsvereisten voldeden. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere beoordelingen van het Uwv zou kunnen weerleggen. De Raad bevestigde dat het Uwv zich op de rapporten van de artsen mocht baseren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat het verzoek van appellant om alsnog het psychologisch rapport in te brengen niet kon slagen, omdat dit rapport niet tijdig was ingediend volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.