ECLI:NL:CRVB:2023:301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 17 november 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2019 een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,57% had. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld, met ernstige pijnklachten en psychische problemen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat er een medische noodzaak was voor een urenbeperking. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn voldoende onderbouwd en er is geen nieuwe informatie die de eerdere conclusies van het Uwv kan ondermijnen. De Raad bevestigt dat de FML van 3 oktober 2019 correct is en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.