ECLI:NL:CRVB:2023:291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep door appellante
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 25 augustus 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor appellante gedeeltelijk in haar bezwaren is tegemoetgekomen. Hierop heeft appellante haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in dit geval in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 837,-, wat is gebaseerd op de kosten voor verleende rechtsbijstand.
Echter, de Raad heeft ook vastgesteld dat de kosten voor de te betalen eigen bijdragen, zoals door appellante is verzocht, niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.