ECLI:NL:CRVB:2023:278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22 / 3325 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsverlening

In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 9 juli 1998 bijstand ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat de bijstand van verzoekster per 30 augustus 2019 was ingetrokken vanwege het ontbreken van gegevens over haar mede-eigendom van een woning in Marokko. Verzoekster had geen gehoor gegeven aan verzoeken om informatie over deze woning, die op 22 februari 2019 als mede-eigenaar geregistreerd stond met een waarde van 1.360.000 Dirham.

Verzoekster heeft op 5 februari 2020 opnieuw bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. Het college verklaarde de bezwaren tegen de eerdere besluiten ongegrond, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. In hoger beroep verzocht verzoekster om een voorlopige voorziening, omdat zij slechts een beperkte uitkering ontvangt en in financiële problemen verkeert.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster niet had aangetoond dat zij in acute financiële nood verkeert, zoals huisuitzetting of afsluiting van energievoorzieningen. De bodemprocedure is gepland voor 23 mei 2023, waardoor verzoekster de uitkomst van de bodemprocedure kan afwachten. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

22/3325 PW-VV
Datum uitspraak: 14 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2022, 20/7071 en 21/147 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster ontvangt vanaf 9 juli 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet. Vanaf 4 november 2018 ontvangt zij bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college is in 2016 een onderzoek gestart “Project Onderzoek vermogen in het buitenland”. In het kader daarvan heeft het college het bureau Soza Xpert ingeschakeld voor nader onderzoek naar eventueel vermogen van verzoekster in Marokko. Uit dit onderzoek blijkt dat verzoekster op 22 februari 2019 als mede-eigenaar stond geregistreerd van een woning in [plaats] met een op 11 april 2019 door een lokale makelaar getaxeerde waarde van 1.360.000 Dirham (tegenwaarde € 125.288,-). Verzoekster is diverse keren, laatstelijk bij brief van 11 oktober 2019, verzocht om gegevens over te leggen met betrekking tot het mede-eigendom van deze woning. Aan deze verzoeken heeft verzoekster geen gehoor gegeven. Bij besluit van 16 december 2019 heeft het college de bijstand ingetrokken per 30 augustus 2019 (datum opschorting recht op bijstand).
1.2.
Verzoekster heeft op 5 februari 2020 opnieuw bijstand aangevraagd. Deze aanvraag heeft het college, voor zover thans van belang, bij besluit van 15 juni 2020 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover thans van belang, de bezwaren tegen de besluiten van 16 december 2019 en 15 juni 2020 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat wegens het ontbreken van gegevens over het mede-eigendom van verzoekster met betrekking tot de woning in Marokko, het recht op bijstand vanaf 30 augustus 2019 noch ten tijde van de aanvraag van 5 februari 2020 is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om te bepalen dat verzoekster wordt behandeld als ware het beroep gegrond.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening heeft verzoekster aangevoerd dat zij slechts een beperkte uitkering ingevolge de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen ontvangt en genoodzaakt is om geld te lenen van kennissen en familie om in het levensonderhoud van haar gezin te voorzien.
4.3.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel (financieel) spoedeisend belang. Een dergelijk belang kan worden aangenomen als door het bestreden besluit een betrokkene schulden heeft moeten maken op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Dat van een dergelijke situatie sprake is, heeft verzoekster niet gesteld.
4.4.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door haar zou kunnen worden afgewacht. Hierbij wordt nog overwogen dat inmiddels aan partijen is aangekondigd dat de bodemprocedure op 23 mei 2023 zal plaatsvinden.
4.5.
Het verzoek is gelet op het hiervoor overwogene kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Zwart