ECLI:NL:CRVB:2023:278
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsverlening
In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 9 juli 1998 bijstand ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat de bijstand van verzoekster per 30 augustus 2019 was ingetrokken vanwege het ontbreken van gegevens over haar mede-eigendom van een woning in Marokko. Verzoekster had geen gehoor gegeven aan verzoeken om informatie over deze woning, die op 22 februari 2019 als mede-eigenaar geregistreerd stond met een waarde van 1.360.000 Dirham.
Verzoekster heeft op 5 februari 2020 opnieuw bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. Het college verklaarde de bezwaren tegen de eerdere besluiten ongegrond, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. In hoger beroep verzocht verzoekster om een voorlopige voorziening, omdat zij slechts een beperkte uitkering ontvangt en in financiële problemen verkeert.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster niet had aangetoond dat zij in acute financiële nood verkeert, zoals huisuitzetting of afsluiting van energievoorzieningen. De bodemprocedure is gepland voor 23 mei 2023, waardoor verzoekster de uitkomst van de bodemprocedure kan afwachten. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.