ECLI:NL:CRVB:2023:266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na verhuizing ex-partner
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 7 september 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft bij besluit van 17 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juni 2020, de bijstand van appellante met ingang van 14 november 2019 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat haar ex-echtgenoot op 14 november 2019 was verhuisd naar een andere plaats. Hierdoor voldeed appellante niet langer aan de voorwaarden voor bijstandsverlening naar de norm voor gehuwden.
De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak van 6 januari 2021 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellante en haar ex-echtgenoot sinds 14 november 2019 geen gezamenlijk hoofdverblijf meer hebben op het uitkeringsadres. Dit leidde tot de conclusie dat appellante niet langer recht had op bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college heeft appellante met ingang van 8 januari 2020 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
In hoger beroep heeft appellante gronden aangevoerd die in essentie een herhaling zijn van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is uitgesproken in het openbaar.