Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1945 en gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, die tijdelijk in Nederland verblijft voor revalidatie na een hartstilstand, had een aanvraag ingediend voor een voorziening voor extra kosten (huurlasten) die hij maakt tijdens zijn verblijf. De aanvraag werd afgewezen op 29 maart 2021 en het bestreden besluit werd gehandhaafd. De Raad oordeelde dat de gemaakte kosten niet in overwegende mate verband houden met de ziekten of gebreken die zijn ouders door vervolging hebben opgelopen. De Raad benadrukte dat voor toekenning van voorzieningen op basis van de Wuv een medische noodzaak moet bestaan die verband houdt met uit de vervolging voortvloeiende klachten. De appellant had geen bewijs geleverd dat zijn hartklachten in verband stonden met de vervolging van zijn ouders. Hoewel de appellant in bezwaar niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, oordeelde de Raad dat dit gebrek niet tot benadeling heeft geleid, aangezien hij in beroep alsnog zijn standpunt kon toelichten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden.