ECLI:NL:CRVB:2023:2496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/3191 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor extra kosten huurlasten op basis van hartklachten in relatie tot vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1945 en gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, die tijdelijk in Nederland verblijft voor revalidatie na een hartstilstand, had een aanvraag ingediend voor een voorziening voor extra kosten (huurlasten) die hij maakt tijdens zijn verblijf. De aanvraag werd afgewezen op 29 maart 2021 en het bestreden besluit werd gehandhaafd. De Raad oordeelde dat de gemaakte kosten niet in overwegende mate verband houden met de ziekten of gebreken die zijn ouders door vervolging hebben opgelopen. De Raad benadrukte dat voor toekenning van voorzieningen op basis van de Wuv een medische noodzaak moet bestaan die verband houdt met uit de vervolging voortvloeiende klachten. De appellant had geen bewijs geleverd dat zijn hartklachten in verband stonden met de vervolging van zijn ouders. Hoewel de appellant in bezwaar niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, oordeelde de Raad dat dit gebrek niet tot benadeling heeft geleid, aangezien hij in beroep alsnog zijn standpunt kon toelichten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden.

Uitspraak

22/3191 WUV
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Israël) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 juli 2022, kenmerk BZ011441436 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2023. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van der Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1945, is gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij psychische klachten heeft die in overwegende mate voortvloeien uit de vervolging van zijn ouders.
1.2.
In januari 2021 heeft appellant verzocht om een voorziening voor extra kosten (huurlasten) voor verblijf in Nederland. Appellant woont in Israël maar verblijft tijdelijk in Nederland om te revalideren na een hartstilstand.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 29 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat appellant niet in aanmerking komt voor een voorziening voor de extra kosten (huurlasten) omdat die kosten worden gemaakt vanwege hartklachten en die klachten niet in overwegende mate in verband staan met de bij zijn ouders door de vervolging ontstane ziekten of gebreken.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Om op grond van de Wuv in aanmerking te kunnen komen voor een voorziening, moet er in beginsel een medische noodzaak tot het maken van de desbetreffende kosten bestaan die verband houdt met uit de vervolging voortvloeiende klachten (causale klachten). Bij het toekennen van voorzieningen wordt geen onderscheid gemaakt tussen vervolgden, zoals de ouders van appellant, en met vervolgden gelijkgestelden, zoals appellant.
2.2.
Met de inwerkingtreding van het Besluit vervallen causaliteit en voorzetting voorzieningen wetten voor oorlogsgetroffenen (Besluit) kan een aantal specifieke voorzieningen worden toegekend aan vervolgden of gelijkgestelden die 70 jaar of ouder zijn zonder een aanwezigheid van een causaal medisch verband. De door appellant gevraagde voorziening van de extra huurlasten valt niet onder het Besluit. Dat betekent dat de door appellant gevraagde vergoeding alleen kan worden toegekend als daartoe een uit causale klachten voortvloeiende noodzaak bestaat. Die ontbreekt hier. De medisch adviseur van verweerder, de arts R. Loonstein, concludeert dat de hartklachten (hartstilstand) niet in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsgevolgen van appellants ouders. Appellant bestrijdt dat ook niet. Andersluidende medische gegevens zijn door hem dan ook niet ingediend. Het verzoek van appellant is dus terecht afgewezen.
2.3.
De beroepsgrond van appellant dat hij in bezwaar ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, slaagt. In meerdere brieven heeft appellant immers uitdrukkelijk verzocht om in bezwaar te worden gehoord. Aannemelijk is dat appellant door dit gebrek niet is benadeeld. In beroep is hem alsnog de gelegenheid geboden om zijn standpunt mondeling toe te lichten, zodat het gebrek zal worden gepasseerd. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou verweerder een besluit met gelijke uitkomst hebben genomen.
2.4.
Uit 2.2 en 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) N.B. Yalçinkaya