ECLI:NL:CRVB:2023:2492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/3298 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van een vaatwasser

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant had eerder bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een vaatwasser, maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat de appellant niet had aangetoond dat de kosten voor de vaatwasser noodzakelijk waren. De rechtbank merkte op dat de inwonende zoon van de appellant bij de afwas hielp en dat er geen duidelijke reden was waarom deze hulp niet zou kunnen blijven bestaan. Bovendien had de appellant niet aangetoond dat hij niet in staat was om voor de vaatwasser te reserveren, ondanks dat hij eerder bijzondere bijstand had ontvangen voor andere kosten.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden die hij aanvoerde al eerder waren behandeld en dat hij geen nieuwe redenen had gegeven waarom de eerdere afwijzing onjuist was. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten voor de vaatwasser noodzakelijk waren. De omstandigheid dat de hulp van de zoon van de appellant niet blijvend zou zijn, werd als irrelevant beschouwd voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de vaatwasser.

Uitspraak

22.3298 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 oktober 2022, 22/900 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 12 december 2023
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: S.A.S. Timp
Appellant is niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. Luigies.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Met een besluit van 9 februari 2021 heeft het college aan appellant bijzondere bijstand tot een bedrag van € 409,- toegekend voor de kosten van een vaatwasser. Het college heeft met twee besluiten van 22 oktober 2021 en 3 november 2021 de aan appellant toegekende bijzondere bijstand ook weer ingetrokken en het bedrag van € 409,- van appellant teruggevorderd omdat appellant van het hem toegekende bedrag geen vaatwasser had gekocht.
Op 10 februari 2022 heeft appellant opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een vaatwasser. Met een besluit van 18 maart 2022 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Met een besluit van 4 mei 2022 is het college bij dat besluit gebleven. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
De aangevallen uitspraak
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat niet aannemelijk is dat de kosten voor de vaatwasser noodzakelijk zijn. Ter zitting van de rechtbank is gebleken dat de inwonende zoon van appellant bij de afwas helpt. Niet duidelijk is waarom de zoon dat niet zou kunnen blijven doen. Daarnaast heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet voor de kosten van een vaatwasser heeft kunnen reserveren. Het argument van appellant dat hij niet in staat was om te reserveren, omdat hij hoge reiskosten maakt om zijn gehandicapte zoon in [plaatsnaam] te kunnen bezoeken gaat volgens de rechtbank niet op omdat het college aan appellant bijzondere bijstand voor deze reiskosten heeft toegekend. Daarnaast is de rechtbank met het college van oordeel dat appellant een in mei 2022 ontvangen individuele inkomenstoeslag kon gebruiken voor de aanschaf van een vaatwasser. Ook bestaat de mogelijkheid van gespreide betaling achteraf. Niet is gebleken dat dit voor appellant geen optie is. Dat aan appellant eerder wel bijzondere bijstand is toegekend voor de aanschaf van een vaatwasser, doet aan voorgaande niet af.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellant voert aan dat niet van zijn zoon kan worden verwacht dat hij helpt met de afwas. Daarnaast is de hulp van zijn zoon niet blijvend want zijn zoon gaat in juni 2023 op kamers. Ook is de gezondheid van appellant verslechterd waardoor hij veel minder kan. Hij krijgt maar een deel van de reiskosten naar zijn andere zoon in [plaatsnaam] vergoed. Ook valt niet in te zien waarom een eerdere aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een vaatwasser wel is toegekend en onderhavige aanvraag niet.
Het oordeel van de Raad
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij eerder in bezwaar en beroep ook aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
De Raad wijst erop dat het hoger beroep al niet slaagt omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten noodzakelijk zijn. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank op dit punt en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad merkt daarbij op dat de gestelde omstandigheid dat de hulp van de zoon van appellant niet blijvend is omdat hij in juni 2023 op kamers zou gaan een toekomstige omstandigheid betreft die voor de beoordeling van de nu voorliggende aanvraag niet van belang is. Wat appellant aanvoert over de mogelijkheid om voor de kosten te reserveren behoeft, gelet op het feit dat de noodzaak van de kosten ontbreekt, geen bespreking.
Conclusie en gevolgen
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van een vaatwasser in stand blijft.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.A.S. Timp (getekend) P.W. van Straalen