ECLI:NL:CRVB:2023:2490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
22/3773 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wlz-zorg wegens gebrek aan blijvende zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. De aanvraag was afgewezen omdat er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid zou zijn. Appellante, geboren in 1978, heeft verschillende fysieke en psychische klachten en stelt dat zij ernstig beperkt is en niet zonder hulp kan functioneren. Het CIZ heeft in zijn besluit, dat is gebaseerd op een advies van een medisch adviseur, geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor 24-uurs zorg, omdat appellante in staat zou zijn om op relevante momenten hulp in te roepen en er geen medische stukken zijn die de noodzaak voor constante zorg onderbouwen.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het CIZ ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt onderschreven. De Raad oordeelt dat het CIZ voldoende gemotiveerd heeft dat er geen blijvende zorgbehoefte is en dat de aanvraag terecht is afgewezen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de conclusie van het CIZ zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit blijft in stand, wat betekent dat appellante geen aanspraak heeft op Wlz-zorg. Tevens krijgt appellante geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

22/3773 WLZ
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2022, 22/115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 augustus 2021 heeft het CIZ de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ is met een besluit van 20 december 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Voor appellante is mr. Gümüs verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. S. Kersjesvan Bussel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of appellante in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het CIZ de aanvraag van appellante voor Wlz-zorg terecht heeft afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1978, is bekend met verschillende fysieke en psychische klachten. Vanwege deze klachten wil appellante in aanmerking komen voor zorg op grond van de Wlz. Zij heeft daarvoor een aanvraag ingediend.
1.2.
Deze aanvraag heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming. Het CIZ heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar een advies van zijn medisch adviseur op het standpunt gesteld dat appellante geen recht heeft op zorg op grond van de Wlz. De medisch adviseur heeft in het advies – samengevat – het volgende geconcludeerd. Bij appellante is sprake van de grondslagen somatiek en psychische stoornis. De huisarts heeft desgevraagd bericht dat appellante niet bekend is met een verstandelijke beperking, zodat bij haar geen sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. Appellante ervaart beperkingen in haar zelfredzaamheid en initiatiefname. De etiologie hiervan is echter onvoldoende duidelijk. Ook de huisarts heeft geen verklaring voor de beperkingen die appellante ervaart. Op basis van de gestelde grondslagen kan bij appellante geen noodzaak tot 24 uur per dag zorg in de nabijheid worden onderbouwd. Er is geen sprake van fysieke problemen waarvoor voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig is. Verder is geen sprake van objectiveerbare, dermate regieproblemen dat appellante onvoldoende in staat moet worden geacht om in te schatten wanneer zij hulp nodig heeft en om hulp in te schakelen. Ook is er nog behandeling gaande, waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de blijvendheid van de zorgbehoefte van appellante.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft – samengevat – het volgende overwogen. Het CIZ heeft voldoende gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Niet gebleken is dat appellante niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen. Het CIZ heeft zijn besluitvorming mogen baseren op het advies van zijn medisch adviseur. Het advies is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Er zijn geen medische stukken overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van de conclusie in het advies moet worden getwijfeld. Gelet hierop heeft het CIZ de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wlz terecht afgewezen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd – samengevat – dat het CIZ onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke en psychische klachten. Als gevolg van deze klachten is appellante ernstig beperkt. Appellante kan niets zonder de hulp van anderen. De hulp die appellante nodig heeft is niet planbaar. Bovendien is appellante niet in staat om zelf aan te geven wanneer zij hulp nodig heeft. De situatie van appellante is al jaren gelijk en is inmiddels uitzichtloos geworden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het CIZ om de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wlz af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het CIZ het bestreden besluit heeft mogen baseren op het advies van zijn medisch adviseur.
Wat appellante heeft aangevoerd in hoger beroep, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie in dat advies. Appellante heeft haar stellingen in hoger beroep niet nader onderbouwd met medische gegevens.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat appellante geen aanspraak heeft op zorg op grond van de Wlz.
5. Gezien de uitkomst van het hoger beroep krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt