ECLI:NL:CRVB:2023:2487
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 30 juni 2022, na de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv op minder dan 35%. Appellant, die zich op 10 april 2019 ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, betwist de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv is vastgesteld. Hij stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 november 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. van Etten, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia.
De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie van de huisarts in haar beoordeling heeft meegenomen. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat zijn medische situatie op de datum in geding niet correct is beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen medische redenen zijn voor een urenbeperking en dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De beëindiging van de WIA-uitkering per 30 juni 2022 blijft dan ook in stand.
De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 november 2022, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.