Uitspraak
1 oktober 2021, 20/4878 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die een loongerelateerde WGA-uitkering heeft aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft zich op 13 maart 2018 ziekgemeld met vermoeidheids- en hartklachten en heeft in 2020 een WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 63,27%, maar na bezwaar en een rechtszaak heeft de rechtbank de beslissing van het Uwv vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek aanvankelijk niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden, maar dat dit zorgvuldigheidsgebrek in hoger beroep is hersteld. De Raad concludeert dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 10 maart 2020 op 70,92% is vastgesteld, en dat appellante in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt de argumenten van het Uwv en de eerdere rechtbankuitspraak, en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.092,50, en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 134,- vergoedt.