ECLI:NL:CRVB:2023:2478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
22/528 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en medewerkingsplicht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond werd verklaard. Het college had aan appellante, die lijdt aan ernstige fysieke beperkingen, een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 105 uur per jaar verstrekt, maar weigerde extra ondersteuning te bieden omdat het niet beschikte over een actueel medisch advies. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 november 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C. Waasdorp, en het college werd vertegenwoordigd door mr. E. Chahid en mr. P.R. Kuus.

De Raad oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de ondersteuningsbehoefte van appellante. De Raad stelt vast dat het college al over voldoende informatie beschikte om de beperkingen van appellante vast te stellen, zoals medisch advies en verklaringen van haar behandelend artsen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en kent appellante een maatwerkvoorziening van 7,5 uur per week toe voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 837,- worden begroot, en het betaalde griffierecht wordt vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de ondersteuningsbehoefte en de medewerkingsplicht van de aanvrager, en bevestigt dat het college niet kan volstaan met verouderde informatie als basis voor besluiten over zorgvoorzieningen.

Uitspraak

22/528 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2022, 21/3346 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 20 december 2023

SAMENVATTING

Deze uitspraak gaat over de vraag of het college terecht een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van twee uur per week heeft verstrekt, omdat het college de beperkingen van appellante niet heeft kunnen vaststellen. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Het college beschikte in dit bijzondere geval over voldoende informatie om de beperkingen van appellante vast te stellen.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C. Waasdorp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Chahid en mr. P.R. Kuus.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is geboren in 1955. Zij is onder meer bekend met een neurochirurgische/neurologische aandoening met ernstige functiebeperking van de nek en de rug. Verder is zij bekend met een progressieve zeldzame aandoening (vertebrobasilaris dolicho-ecstasia). Hierdoor is zij ernstig beperkt in haar mobiliteit. Er is sprake van gevoelsstoornissen en krachtverlies in de armen, handen en benen. Verder is sprake van secundaire arteriële hypertensie en posturele tachycardie leidend tot bewusteloosheid bij zitten, staan, lopen en met name naar rechts draaien van het hoofd. Hierdoor raakt appellante snel buiten bewustzijn in verticale stand. Door het gebruik van bètablokkers kan zij ongeveer vijf minuten staan en circa tien meter lopen. Zij zakt daarna door de benen en raakt bewusteloos. Iedere vorm van bewegen beïnvloedt dit negatief. Appellante is rolstoelafhankelijk.
1.2.
Het college heeft aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) tot en met 23 november 2017 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt. De omvang van deze maatwerkvoorziening is 6,5 uur per week. Aan deze verstrekking ligt een medisch advies van 2 juli 2014 ten grondslag. De medisch adviseur heeft hierin vermeld dat appellante door de in 1.1 genoemde aandoeningen ernstig beperkt is in het verrichten van huishoudelijke taken. Alle taken, waaronder het bereiden van maaltijden, moeten worden overgenomen. Verder is vermeld dat niet wordt verwacht dat de beperkingen zullen afnemen. Het betreft een langdurige indicatie. Herbeoordeling is niet noodzakelijk, tenzij de beperkingen toenemen.
1.3.
Het college heeft met een besluit van 3 november 2017 aan appellante voor de periode van 24 november 2017 tot en met 23 november 2019 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 391 uur per jaar, gemiddeld 7,5 uur per week, verstrekt. Deze maatwerkvoorziening omvat ondersteuning voor het uitvoeren van lichte en zware huishoudelijke taken, het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften, het zorgen voor schone kleding en schoon beddengoed en het realiseren van een hoger niveau van hygiëne vanwege het gebruik van de rolstoel. Aan deze verstrekking ligt het medisch advies van 2 juli 2014 en een verslag van het buurtteam van 24 oktober 2017 ten grondslag.
1.4.
Appellante heeft zich bij het college gemeld voor verlenging van deze maatwerkvoorziening. Het college heeft naar aanleiding van deze melding besloten een nieuw medisch advies op te vragen bij Oreon. Een medisch adviseur heeft vervolgens onderzoek verricht, een concept medisch advies opgesteld en dit aan appellante ter inzage voorgelegd. Appellante heeft meermalen verzocht het concept aan te passen. Het college heeft gedurende dit proces de verstrekte maatwerkvoorziening verlengd tot 1 maart 2021.
1.5.
Het college heeft met een besluit van 5 maart 2021, gehandhaafd met een besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit), op grond van de Wmo 2015 aan appellante voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 105 uur per jaar verstrekt. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de ondersteuningsbehoefte van appellante niet kan worden vastgesteld, omdat het college niet heeft kunnen beschikken over het medisch advies en dit advies nodig is om de ondersteuningsbehoefte vast te stellen. De medisch adviseur van Oreon heeft aan het college laten weten dat appellante het conceptadvies heeft geblokkeerd, nu zij geen toestemming heeft gegeven om dit aan het college te verzenden. Gezien de beperkingen van appellante heeft zij in ieder geval behoefte aan huishoudelijke ondersteuning. Daarom heeft het college de basisnorm van 105 uur per jaar verstrekt. Voor extra uren huishoudelijke ondersteuning moet uit een medische beoordeling volgen dat hieraan behoefte bestaat. Het medisch advies van 2 juli 2014 is gedateerd en is niet gebaseerd op de actuele situatie van appellante. Daarom is een nieuwe medische beoordeling noodzakelijk. Doordat appellante gebruik heeft gemaakt van haar blokkeringsrecht heeft zij niet voldaan aan haar medewerkingsplicht. Hierdoor kan het college haar actuele ondersteuningsbehoefte niet vaststellen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het volledig medisch advies nodig is om te kunnen beoordelen of appellante recht heeft op extra huishoudelijke ondersteuning. Met het oog hierop heeft het college terecht geoordeeld dat aan appellante niet meer huishoudelijke ondersteuning kan worden toegekend dan de basisnorm.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appelante heeft aangevoerd dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht. Het college beschikte al ten tijde van de melding over alle relevante (medische) informatie te weten de in 1.2 en 1.3 vermelde informatie en een verklaring van haar internist-endocrinoloog van 25 juni 2020. Bovendien beschikte het college in bezwaar over een deel van het in 1.4 vermelde concept medisch advies. Het college is bekend met de medische situatie en beperkingen van appellante. Haar gezondheidssituatie zal nooit verbeteren. Hierdoor was het college in staat haar ondersteuningsbehoefte vast te stellen. Ter onderbouwing van haar medische situatie en beperkingen heeft appellante onder andere verklaringen van haar internist van 29 augustus 2023, haar orthopedisch chirurg van 13 oktober 2021 en van haar revalidatieartsen van 22 december 2020 en 11 juli 2023 overgelegd. Appellante stelt zich verder op het standpunt dat zij wel degelijk voldoende medewerking heeft verleend en dat zij het advies niet heeft geblokkeerd. De medisch adviseur van Oreon heeft immers naar aanleiding van de verzoeken om aanpassingen en aanvulling van het concept medisch advies van appellante laten weten dat geen advies aan het college kan worden uitgebracht. De medisch adviseur heeft uit deze verzoeken afgeleid dat appellante geen vertrouwen in haar heeft voor het behandelen van de aanvraag. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een e-mail van deze medisch adviseur overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het betoog dat het college ten tijde van de aanvraag al over voldoende informatie beschikte om de ondersteuningsbehoefte vast te stellen, slaagt. De Raad stelt hierbij voorop dat de situatie van appellante zeer bijzonder is. Zoals uit 1.1 volgt, ervaart zij als gevolg van een zeldzame aandoening zeer ernstige beperkingen in haar zelfredzaamheid en is zij zwaar fysiek invalide. Deze beperkingen volgen al uit het in 1.2 vermelde medisch advies in onderlinge samenhang bezien met het in 1.3 vermelde verslag van het buurtteam en de verklaring van haar internist-endocrinoloog van 25 juni 2020. Het college kon dan ook op basis van deze informatie de ondersteuningsbehoefte van appellante vaststellen. De stelling van het college dat het in 1.2 vermelde medisch advies niet meer actueel is, leidt niet tot een ander oordeel. De medisch adviseur heeft immers in dat advies vermeld dat herbeoordeling niet noodzakelijk is, omdat niet wordt verwacht dat de situatie zal verbeteren. Dat de situatie van appellante niet is verbeterd kan ook worden afgeleid uit de verklaring van de internistendocrinoloog van 25 juni 2020. Nu het college niet voldoende heeft kunnen uitleggen waarom ondanks deze vermelding en verklaring toch wordt getwijfeld aan de in 2014 vastgestelde beperkingen van appellante, wordt de eerdergenoemde stelling van het college niet gevolgd.
4.2.
Wat is overwogen in 4.1 leidt tot de conclusie dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht. Dit betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit heeft de rechtbank niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking. Zoals al volgt uit 4.1 beschikt de Raad over voldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal aan appellante voor de periode waarop het bestreden besluit betrekking heeft een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 7,5 uur per week verstrekken.

Conclusies en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus. Dit betekent concreet dat aan appellante voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 7,5 uur per week wordt verstrekt.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 837,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 1 juli 2021;
  • herroept het besluit van 5 maart 2021;
  • verstrekt aan appellante voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 7,5 uur per week;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 1 juli 2021;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 837,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum