ECLI:NL:CRVB:2023:2462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
17/7756 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en recht op IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 11 oktober 2004 ziek meldde vanwege psychische klachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2016, waarbij werd geconcludeerd dat haar arbeidsongeschiktheid ongewijzigd bleef, heeft appellante verzocht om een IVA-uitkering. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft een deskundige benoemd, die concludeerde dat appellante op de datum in geding, 13 maart 2017, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De deskundige stelde vast dat appellante leed aan een autismespectrumstoornis, een persoonlijkheidsstoornis en een dysthyme stoornis, wat haar functioneren ernstig belemmerde. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat appellante in staat was om arbeid te verrichten, en volgde het advies van de deskundige. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor zij recht kreeg op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 13 maart 2017.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.680,30 bedroegen, en het griffierecht van € 170,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van deskundige oordelen in zaken van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid die vereist is bij het beoordelen van medische informatie.

Uitspraak

17.7756 WIA

Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 oktober 2017, 17/1248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Coenders-El Dahri, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Coenders-El Dahri. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Appellante heeft nadere stukken ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd.
De nadere zitting heeft, deels door videobellen, plaatsgevonden op 22 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Coenders-El Dahri. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J. Budel.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op
6 september 2022 heeft deze deskundige een rapport uitgebracht.
Nadat het Uwv bij rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2022 en appellante bij e-mailbericht van 31 oktober 2022 hun zienswijze op het rapport van de deskundige hadden gegeven, heeft de deskundige bij brief van 27 februari 2023 gereageerd op deze zienswijzen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster voor gemiddeld 20 uur per week. Op 11 oktober 2004 heeft zij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Appellante heeft op 14 augustus 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 21 november 2006 heeft het Uwv appellant met ingang van 9 oktober 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 19 april 2008 beëindigd en met ingang van die datum omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Appellante heeft op 22 oktober 2015 gemeld dat haar gezondheid is verslechterd met ingang van 23 september 2015 en heeft verzocht om een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Na verzekeringsgeneeskundig heronderzoek, waarbij de verzekeringsarts beperkingen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft vastgelegd, en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv appellante bij besluit van 19 april 2016 meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 80-100% blijft. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking komt voor IVA-uitkering.
1.3.
Op verzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater N.J. de Mooij een expertise verricht en van zijn onderzoek verslag gedaan in het rapport van 30 december 2016. In zijn rapport heeft De Mooij geconcludeerd dat bij appellante geen sprake is van een depressie in engere zin of angststoornis en dat appellante in psychiatrische zin belastbaar is voor het verrichten van werkzaamheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van het expertiserapport van De Mooij aanleiding gevonden om de eerder door de primaire verzekeringsarts vastgestelde FML aan te passen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de urenbeperking van 20 uur gehandhaafd, geen beperkingen meer aangenomen op de punten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren) en 1.7 (handelingstempo) en de beperkingen aangepast op de punten 1.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) en 2.12 (specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de vastgestelde beperkingen de functies productiemedewerker industrie, receptionist en huishoudelijk medewerker geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%.
1.4.
Bij besluit van 25 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 19 april 2016 herroepen en bepaald dat de WIA-uitkering van appellante met ingang van 13 maart 2017 wordt ingetrokken. Hieraan zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Appellante moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid zoals verwoord in de FML van 4 januari 2017.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij vanwege haar persoonlijkheidsstoornissen en chronische ernstige psychische klachten, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht en dat intensieve behandelingen niet hebben geleid tot verbetering. De klachten van appellante zijn niet door het Uwv onderkend. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het Uwv zich niet had mogen baseren op het rapport van psychiater De Mooij, omdat het contact met deze psychiater enkel een momentopname is geweest en hij onzorgvuldig en ongemotiveerd haar beperkingen heeft onderzocht en onzorgvuldig en ongemotiveerd geconcludeerd. Appellante voert voorts aan dat het oordeel van haar behandelend psychiater en de informatie vanuit de RIBW onvoldoende zijn meegewogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
3.3.
De Raad heeft het aangewezen geacht om zich te laten adviseren door een deskundige. De deskundige Greveling-Fockens heeft in haar rapport van 6 september 2022 vastgesteld dat bij appellante sprake is van een autismespectrumstoornis, een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken, een disharmonisch intelligentieprofiel en een dysthyme stoornis op de datum in geding, 13 maart 2017. Gezien de gevolgen die deze stoornis heeft voor het functioneren van appellante, in combinatie met de persoonlijkheidsstoornis, en het disharmonisch intelligentieprofiel, is volgens de deskundige sprake van een ernstige psychische stoornis met een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren, waardoor appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Subsidiair acht de deskundige appellante op datum in geding marginaal belastbaar en in aanvulling op de FML zeer beperkt in doelmatig en zelfstandig handelen en ook beperkt in handelingstempo in het dagelijks leven. Tevens was er sprake van een forse urenbeperking op energetische gronden waarbij twee uur per dag, tien uur per week voor appellante niet of nauwelijks haalbaar was. Tevens was appellante beperkt te achten voor een drukke werkomgeving met veel lawaai. Uitgaande van de situatie op de datum in geding, en gezien het beloop is de deskundige van mening dat verbetering van de arbeidsbeperkingen binnen het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten was. De deskundige acht appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
3.4.
Partijen hebben hun zienswijze op dit rapport gegeven. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2022, te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met de nadere door de deskundige vastgestelde beperkingen. Bij e-mailbericht van 31 oktober 2022 heeft appellante te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met de conclusies van de deskundige dat er op de datum in geding sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Desgevraagd heeft de deskundige in een aanvullende brief van 27 februari 2023 aangegeven waarom de zienswijze van het Uwv geen aanleiding geeft om haar standpunt te wijzigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De wijze waarop in het rapport van
6 september 2022 is ingegaan op de klachten van appellante en de aanwezige medische informatie geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent. Hetgeen het Uwv naar voren heeft gebracht vormt onvoldoende betwisting van de juistheid van de in het rapport van de deskundige neergelegde conclusies. Het rapport van 11 oktober 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt niet tot een andere conclusie. De Raad gaat er daarom van uit dat op datum in geding bij appellante sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, wegens een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Daarmee is sprake van een volledige
arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Door de deskundige is voorts genoegzaam gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid op datum in geding tevens als duurzaam moet worden aangemerkt. Daarmee voldoet appellante op de datum in geding aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering.
4.2.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en bepalen dat appellante met ingang van 13 maart 2017 recht heeft op een IVA-uitkering, waarbij deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting in beroep), € 2.929,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 2 punten voor het bijwonen van beide zittingen, 0,5 punt voor de zienswijze) en € 76,80 voor reiskosten, in totaal € 4.680,30. Tevens dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 januari 2017;
- kent appellante met ingang van 13 maart 2017 een IVA-uitkering toe en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 25 januari 2017;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.680,30;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi