ECLI:NL:CRVB:2023:2455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/1138 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. De Raad heeft eerder op 12 januari 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de psychische beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct waren vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens de FML aangepast, maar appellante betwistte dat deze aanpassing voldoende was om haar beperkingen adequaat te weerspiegelen. De Raad oordeelde dat de aanpassingen in de FML, die op 15 februari 2023 zijn gedaan, in overeenstemming zijn met de bevindingen van de psychiater Henselmans. De Raad concludeerde dat appellante nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het Uwv terecht heeft besloten haar WIA-aanvraag af te wijzen. De Raad heeft het bestreden besluit van 10 september 2021 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gehouden. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante, die in totaal € 3.766,50 bedragen, en het griffierecht van € 185,- dient te vergoeden.

Uitspraak

22/1138 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2022, 21/4237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 december 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 12 januari 2023 een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2023:65) gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv stukken ingediend.
Partijen hebben meermaals op elkaar gereageerd en nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de psychische beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2020 niet juist zijn vastgesteld. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich heeft geconformeerd aan het oordeel van de door hem ingeschakelde psychiater S. Henselmans, maar onvoldoende heeft gemotiveerd dat de in de FML aangenomen beperkingen in voldoende mate tegemoetkomen aan de door Henselmans benoemde beperkingen. Niet kon worden ingezien in hoeverre wordt tegemoetgekomen aan de door de psychiater aangewezen noodzaak voor een speciale voorwaarde tijdens het werk van vaste momenten van rust om emoties onder controle te houden, of de mogelijkheid om in sociale contacten gemakkelijk hulp te kunnen vragen. Verder bevat de FML van 3 november 2020 geen beperking op de door Henselmans genoemde noodzaak te kunnen terugvallen op collega’s en leidinggevenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de gemachtigde van het Uwv ter zitting hebben op de vragen van de Raad hierover geen afdoende toelichting gegeven.
1.3.
Het bestreden besluit van 10 september 2021 is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Awb genomen, omdat het geen voldoende medische grondslag heeft. Het Uwv is opgedragen de FML van 3 november 2020 in overeenstemming te brengen met de bevindingen en conclusies van psychiater Henselmans en op basis van de aldus aangepaste FML, zo nodig gevolgd door een arbeidskundig rapport, de beslissing over de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) nader te onderbouwen dan wel een nader besluit te nemen.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 15 februari 2023 aangevuld overeenkomstig de aanwijzingen van de Raad. Beperkingen zijn gesteld op item 1.8.7: appellante moet in de gelegenheid worden gesteld om gebruik te maken van vaste momenten voor rust om emoties onder controle te houden, en item 2.12.6: de mogelijkheid hebben om in sociale contacten in arbeid gemakkelijk hulp te vragen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding daarvan in het rapport van 7 maart 2023 geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies voor appellante niet langer geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft opnieuw het CBBS geraadpleegd, naar een datum van het arbeidskundig onderzoek, en de functies administratief medewerker, assemblagemedewerker besturingskasten en panelen en wikkelaar voor appellante geselecteerd. Berekend is dat appellante 15,73% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat appellante nog steeds geen recht heeft op een WIAuitkering.
1.5.
In reactie hierop heeft appellante een aanvullend rapport van P.J.A.J. van Amelsfoort,
medisch adviseur, en M. Overduin, arbeidskundig adviseur, van het Expertise Instituut van 21 april 2023 ingebracht. Uit dit rapport blijkt dat Van Amelsfoort zich onverminderd op het standpunt stelt dat een urenbeperking is aangewezen. Voorts blijkt dat Overduin vindt dat de functie van assemblagemedewerker besturingskasten en panelen voor appellante ongeschikt is, omdat deze functie wordt uitgevoerd in een drukke lawaaiige omgeving en appellante daarvoor beperkt is.
1.6.
In reactie hierop heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juli 2023 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de reactie van Van Amelsfoort geen aanleiding gezien zijn oordeel over de medische belastbaarheid van appellante te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, mede op basis van een overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gemotiveerd dat de voornoemde functie voor appellante geschikt is ondanks de beperking op werken in een drukke lawaaiige omgeving.
1.7.
Appellante heeft zich hiertegen gekeerd en ter onderbouwing daarvan een reactie van Van Amelsfoort en Overduin van 25 juli 2023 ingebracht.
2. De Raad oordeelt als volgt.
Medische grondslag van het bestreden besluit
2.1.
Met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 15 februari 2023 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hiermee is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. In de reactie van appellante bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de aangepaste FML onvoldoende tegemoetkomt aan haar psychische beperkingen. Zoals overwogen in 4.3.1 van de tussenuitspraak wordt het rapport van psychiater Henselmans tot uitgangspunt genomen voor wat betreft haar psychische beperkingen. De FML van 15 februari 2023 is volledig in overeenstemming gebracht met de door deze psychiater benoemde beperkingen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij meer beperkt is dan is vastgesteld. Het rapport van Van Amelsfoort van 21 april 2023 en diens nadere reactie van 25 juli 2023 zijn hiertoe onvoldoende. Dit rapport en nadere reactie bevatten geen aanknopingspunten appellante aanvullend beperkt te achten. Van Amelsfoort heeft enkel vraagtekens geplaatst bij de beoordeling van de psychische gesteldheid van appellante, maar dit is niet onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens.
2.3.
Voor zover appellante haar standpunt dat een urenbeperking is aangewezen heeft
gehandhaafd, wordt verwezen naar overweging 4.2.5 van de tussenuitspraak. Hierin is geoordeeld dat de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort met het rapport van 1 september 2022 niet heeft onderbouwd dat een urenbeperking van 4 uur per dag noodzakelijk is. Het rapport van Van Amelsfoort van 21 april 2023 en de nadere reactie van 25 juli 2023 zijn een herhaling van wat eerder is gesteld en bevatten geen medisch objectiveerbare gegevens die aanleiding geven voor een ander oordeel.
2.4.
Hetzelfde geldt voor beperkingen als gevolg van medicatie. In de tussenuitspraak is in overweging 4.2.4 al geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat eventuele gevolgen van de medicatie niet leiden tot aanvullende beperkingen. De opmerkingen van Van Amelsfoort in het rapport van 21 april 2023 en de reactie van
25 juli 2023 zijn onvoldoende om hierover anders te oordelen.
2.5.
Het door appellante ingebrachte expertiserapport van 21 april 2023 en de nadere reactie van 25 juli 2023 leiden daarom niet tot de conclusie die zij voorstaat. Appellante heeft geen andere medische gegevens ingebracht die leiden tot de conclusie dat de FML van 15 februari 2023 onvoldoende tegemoetkomt aan haar beperkingen.
2.6.
Geconcludeerd wordt dat de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid in de FML van 15 februari 2023 juist zijn vastgesteld. Dit betekent dat het bestreden besluit een voldoende medische grondslag heeft.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
3.1.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellante in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het nadere rapport van 3 juli 2023 overtuigend heeft gemotiveerd dat de functie van assemblagemedewerker besturingskasten en panelen voor appellante geschikt is. Volgens hem is bij deze functie geen sprake van een drukke lawaaiige omgeving. Alleen al om die reden is dus geen sprake van overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Daarbij komt, dat als er al teveel afleiding zou bestaan door een drukke omgeving, volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan gehoorbescherming mogelijk is. Dat appellante daarmee niet kan deelnemen aan regelmatige gesprekken, zoals Overduin tegenwerpt, betekent niet dat dit geen passende oplossing is voor eventueel lawaai in de omgeving. Als er moet worden overlegd kan de gehoorbescherming worden afgedaan. Met de gehoorbescherming wordt tegemoetgekomen aan de noodzaak van een rustigere werkomgeving. De reactie van Overduin leidt er daarom niet toe dat de functie van assemblagemedewerker besturingskasten en panelen ongeschikt is.
Conclusie
4. Het Uwv heeft daarom terecht besloten de WIA-aanvraag van appellante af te wijzen,
omdat zij per 2 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van
het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de
bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Gelet daarop is er geen aanleiding voor schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Appellante claimt een proceskostenvergoeding voor de aan haar door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt deze proceskostenvergoeding in totaal € 3.766,50, bestaande uit € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 837,-, wegingsfactor 1) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze op de reactie van het Uwv na de tussenuitspraak, waarde per punt € 837,-, wegingsfactor 1). Ook moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 september 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.766,50;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- aan appellante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi