ECLI:NL:CRVB:2023:2452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/1371 NOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Op 21 december 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1371 NOW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante, vertegenwoordigd door mr. J.F.M. Kappé, is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2023. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 4 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante op 24 augustus 2023 het hoger beroep heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft appellante verzocht om een proceskostenveroordeling van de minister.

De Raad heeft vastgesteld dat de minister met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad geoordeeld dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 1.255,- voor de procedure in beroep en € 837,- voor het hoger beroep, wat een totaalbedrag van € 2.092,50 oplevert. Daarnaast moet de minister het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 908,- vergoeden.

De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De beslissing benadrukt de mogelijkheid van proceskostenveroordeling bij intrekking van het beroep wanneer het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener tegemoetkomt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 december 2023
23/1371 NOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2023, 21/2681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] , gevestigd te [vestigingsplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.F.M. Kappé, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De minister heeft op 4 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 24 augustus 2023 heeft mr. Kappé, namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de minister te veroordelen in de proceskosten.
De minister heeft op 14 september 2023 een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat de minister met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 juli 2023 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om de minister te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.255,- in beroep (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting) en € 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift) voor verleende rechtsbijstand. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 2.092,50.
Ook dient de minister het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.092,50;
- bepaalt dat de minister het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 908,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) M.D.F. de Moor