ECLI:NL:CRVB:2023:2449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
19/4153 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich op 14 januari 2016 ziekmeldde, had eerder een WIA-beoordeling ondergaan waarbij hij als minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beoordeeld. Na een nieuwe ziekmelding op 22 juni 2018, heeft het Uwv geweigerd om appellant een ZW-uitkering toe te kennen, omdat zijn medische situatie niet was veranderd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding heeft geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellant niet zijn toegenomen. Dit was voldoende om de weigering van de ZW-uitkering te onderbouwen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep, die voornamelijk een herhaling waren van eerdere gronden, niet overtuigend geacht. De rechtbank had geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en de Raad onderschrijft deze beslissing. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door het Uwv en de voorwaarden waaronder een ZW-uitkering kan worden geweigerd, met name in relatie tot de WIA-beoordeling en de geschiktheid voor geselecteerde functies.

Uitspraak

19 4153 ZW

Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 augustus 2019, 19/813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 13 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 19/4154 WIA. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was via een uitzendbureau werkzaam als machine-operator voor 42,13 uur per week toen hij zich op 14 januari 2016 ziekmeldde. Bij besluit van 28 maart 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 31 januari 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als machine-operator, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Voor het verdere verloop van de procedure die appellant heeft gevoerd over de weigering van een WIA-uitkering wordt verwezen naar de uitspraak van heden met kenmerk 19/4154 WIA.
1.2.
Appellant heeft zich op 22 juni 2018 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 21 september 2018 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellant niet is gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de WIA-beoordeling per 31 januari 2018. Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 juni 2018 geschikt geacht voor de in het kader van de WIAbeoordeling geselecteerde functies en daarom geweigerd hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 21 januari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoogte was van de door appellant gestelde klachten. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, maar opnieuw verwezen naar de informatie van Esens GGZ van 14 januari 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 januari 2019 afdoende uiteengezet dat uit deze informatie blijkt dat bij appellant sprake is van een matige ernstige depressie bij een chronische PTSS. Behandeling bestaat uit individuele gesprekken (1 x per 2 tot 3 weken) en medicatie. Het ziektebeeld van appellant is daarmee gelijk aan dat van de eerdere WIA-beoordeling, waarbij geen sprake was van een ernstig depressief beeld of een intensieve dagbehandeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden geweigerd om aan appellant per 22 juni 2018 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat in de door hem overgelegde medische informatie voldoende reden is gelegen om meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van zowel zijn fysieke als psychische mogelijkheden. In verband met deze beperkingen is hij ook niet in staat de eerder geduide functies te vervullen. Ook is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte niet is overgegaan tot benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2.
Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering voor de situatie dat de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziekmeldt. Voor een dergelijke situatie geldt het (nieuwe) toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672. Uit deze uitspraak blijkt dat
– anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een weigering van ziekengeld niet kan worden gebaseerd op geschiktheid voor slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet worden voldaan aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de
WIA-beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan dient te worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant per 22 juni 2018 een ZW-uitkering toe te kennen.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel over zijn belastbaarheid moet leiden. Nu is vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant sinds de eerdere WIA-beoordeling niet is toegenomen, is hiermee tevens gegeven dat de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.X.R. Yi