ECLI:NL:CRVB:2023:2447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
19/738 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 59,99% per 29 maart 2017. Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, heeft psychische klachten die haar belastbaarheid beïnvloeden. De Raad heeft een onafhankelijk deskundige, dr. A.L. Mathoera, benoemd, die concludeerde dat de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 augustus 2017 adequaat zijn vastgesteld. De deskundige heeft vastgesteld dat appellante lijdt aan een angststoornis en een persoonlijkheidsstoornis, maar dat haar klachten niet wezenlijk anders waren dan eerder vastgesteld. De Raad oordeelt dat de drie functies die zijn geselecteerd voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling medisch geschikt zijn voor appellante, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de deskundige of de arbeidsdeskundigen van het Uwv in twijfel te trekken, en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.

Uitspraak

19.738 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 januari 2019, 17/7058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgever] te [vestigingsplaats] , derde-belanghebbende (ex-werkgever)
Datum uitspraak: 21 december 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 oktober 2021. Namens appellante is mr. Vreeswijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. De ex-werkgever is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Raad heeft dr. A.L. Mathoera, verzekeringsarts, als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 22 augustus 2022 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven.
Op 29 december 2022 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijze van appellante.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker customer service voor 40 uur
per week. In 2012 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 24 september 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met het verzoek van de ex-werkgever om een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 53,92%. Bij besluit van 29 november 2016 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat de hoogte van haar uitkering nu niet verandert. Het door appellante tegen het besluit van 29 november 2016 gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Nadat de verzekeringsarts de door haar bij de behandelend psychiater opgevraagde informatie had ontvangen, is zij in het rapport van 29 maart 2017 tot de conclusie gekomen dat de psychische klachten van appellante ernstiger waren dan in eerste instantie waren ingeschat. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante aangescherpt, geoordeeld dat appellante slechts voor een gering aantal uren per dag belastbaar is en de beperkingen neergelegd in een FML van 29 maart 2017. Vanwege die beperkingen heeft een arbeidsdeskundige geen verdiencapaciteit van appellante kunnen vaststellen en het arbeidsongeschiktheidspercentage op 100% gesteld.
1.4.
Bij besluit van 19 april 2017 heeft het Uwv beslist dat de hoogte van de WGA-uitkering van appellante niet wijzigt en zij met ingang van 29 maart 2017 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht. De ex-werkgever heeft tegen het besluit van
19 april 2017 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij brief van 31 augustus 2017 zijn voornemen kenbaar gemaakt dat het besluit van 19 april 2017 zal worden herzien en dat appellante vanaf 29 maart 2017 voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Met verwijzing naar rapporten van zijn medisch adviseur heeft de exwerkgever zijn zienswijze gemaakt tegen dit voornemen van het Uwv. Ook appellante heeft dit gedaan. Op grond van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2017 en 24 oktober 2017 en een FML van 23 augustus 2017 heeft het Uwv bij besluit van 26 oktober 2017 (bestreden besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 29 maart 2017 op 55 tot 65% vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat inzichtelijk is gemotiveerd dat met de voor appellante vastgestelde beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan de medische situatie van appellante op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de eerdere aangenomen urenbeperking van tien uur per week, niet gehandhaafd kan blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv in twijfel te trekken mede nu appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht en heeft daarom ook geen onafhankelijk deskundige benoemd. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv voldoende hebben onderbouwd dat met de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de FML van
23 augustus 2017 niet overschreden wordt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op grond van haar psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is en in ieder geval minder belastbaar is dan in de FML van 23 augustus 2017 is vastgelegd. Appellante is het niet eens met de vastgestelde urenbeperking van vier uur per dag/twintig uur per week. Appellante heeft haar verzoek herhaald om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 maart 2017 heeft vastgesteld op 59,99%.
4.3.
Gelet op de uiteenlopende visies ten aanzien van de voor appellante geldende beperkingen, heeft de Raad aanleiding gezien om verzekeringsarts Mathoera als deskundige te benoemen. In zijn rapport van 22 augustus 2022 overweegt de deskundige dat appellante thans psychische klachten ervaart van angsten voor ziekte en overlijden, momenten van paniek, en zij sociale contacten vermijdt. Zij slaapt slecht door wegens piekeren. Er zijn obsessieve trekken en borderline trekken met impulsen van automutilatie bij spanningen. De verlatingsangst uit haar jeugd is nog steeds een thema wat ook terugkomt in de behandelrelatie die appellante had. Als gevolg van de angsten en de daarmee gepaard gaande spanningsklachten ervaart appellante somatische klachten van hartkloppingen, hyperventilatie, spierklachten in nek en armen en oorsuizen. Deze klachten passen, aldus de deskundige, bij de stoornissen die de behandelend psychiater van NPI heeft vastgesteld: namelijk angststoornis NAO, persoonlijkheidsstoornis NAO met kenmerken van obsessiefcompulsieve, borderline en theatrale persoonlijkheidsstoornis. De deskundige komt tot de conclusie dat op de datum in geding, 29 maart 2017, de klachten niet wezenlijk anders waren dan die hij bij zijn onderzoek heeft geconstateerd, gelet op de gegevens van NPI. De beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren, zoals vastgelegd in de FML van 23 augustus 2017, zijn als zodanig te volgen en deze acht de deskundige niet onderschat of bovenmatig toegekend. Dit geldt ook voor de verminderde arbeidsduur van vier uur per dag/twintig uur per week die is aangenomen. Uit alle gegevens en bevindingen blijkt dat er een angststoornis aanwezig is die duidelijk gepaard gaat met een bovengemiddeld energieverbruik. De dagbesteding, die meerdere keren is onderzocht, acht de deskundige hiermee consistent. De deskundige heeft geen aanleiding gezien om op objectief medische gronden verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.4.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het rapport van de deskundige. Het Uwv heeft de conclusie van de deskundige onderschreven. Appellante is het niet eens met het oordeel van de deskundige.
4.5.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige van 22 augustus 2022 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie verricht en hij heeft appellante psychisch onderzocht. In zijn rapport zijn de medische gegevens van de behandelaars van appellante in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft overwogen dat, rekening houdend met de aanwezige stoornissen, de door appellante ervaren klachten plausibel zijn, evenals de beperkingen die zij ervaart. Zijn conclusie is dat de belastbaarheid zoals die in de FML van 23 augustus 2017 is opgenomen goed te volgen is en dat er geen argumenten zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen. Appellante heeft geen redenen aangevoerd die aanleiding geven om het oordeel van de deskundige niet te onderschrijven. De deskundige heeft met zijn brief van 29 december 2022 gemotiveerd toegelicht waarom een verdergaande urenbeperking niet van toepassing is op de datum in geding.
4.6.
Uitgaande van de FML wordt geoordeeld dat de drie functies die ten grondslag zijn gelegd aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 augustus 2017 zijn de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze drie functies de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 55 tot 65%.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi