ECLI:NL:CRVB:2023:2444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/789 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als verzorgende werkte, had zich ziekgemeld en ontving een Ziektewetuitkering. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat zij met ingang van 12 maart 2021 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij nooit lichamelijk was onderzocht en haar fysieke beperkingen waren onderschat.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigde. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had toegelicht dat een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was, gezien het ontbreken van specifieke klachten. Bovendien had appellante geen nieuwe medische informatie ingebracht die de uitkomsten van het onderzoek in twijfel trok.

De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22/789 ZW
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 februari 2021, 21/3562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. Stronks, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante werkte als verzorgende voor 24 uur per week. Vanuit een werkloosheidssituatie heeft zij zich op 23 juli 2019 ziekgemeld, waarna zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen. Appellante heeft van 24 oktober 2019 tot
13 februari 2020 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (WAZO) ontvangen. Daarna heeft zij zich op 13 februari 2020 ziekgemeld met depressieve klachten na de bevalling op
[datum] 2019. Het Uwv heeft appellante per die datum een ZW-uitkering verstrekt.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 9 december 2021 gezien. Deze arts heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, maar wel de functies productiemedewerker industrie, textielproductenmaker en archiefmedewerker kan vervullen. Berekend is dat appellante op 11 februari 2021 nog 85,95% van haar maatmaninkomen kan verdienen. De verzekeringsarts heeft, na ontvangst van medische informatie van de psycholoog van 23 december 2020, op 21 januari 2021 een nader rapport opgesteld, waarin hij heeft geconcludeerd dat die informatie de reeds aanwezig medische gegevens bevestigt en dat kan worden uitgegaan van dezelfde belastbaarheid als in de FML is vastgesteld. Het Uwv heeft bij besluit van 20 januari 2021 vastgesteld dat appellante met ingang van 12 maart 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 augustus 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan is het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juli 2021 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten of te twijfelen aan de uitkomst ervan. Appellante is gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts van 9 december 2020. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en alle beschikbare informatie uit de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van de medische beoordeling en de beperkingen in de FML. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Geconcludeerd is dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van beroep gehandhaafd. Zij houdt staande
dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu zij nooit lichamelijk is onderzocht. Dit terwijl zij lichamelijke klachten ten gevolge van fibromyalgie ervaart. Voorts houdt appellante staande dat haar fysieke beperkingen zijn onderschat. Zij verwijst naar de eerder ingebrachte informatie van de reumatoloog van 7 april 2021, waarin is genoemd dat zij last heeft van langdurige (chronische) pijn in haar spieren en bindweefsel in voornamelijk haar benen en armen. Vaak gaat deze pijn samen met stijfheid, vermoeidheid, slaap- geheugen- en concentratiestoornissen en stemmingswisselingen. Hiermee is geen rekening gehouden. Tot slot handhaaft appellante haar standpunt dat zij door haar beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Het werk in de functie van assembly worker B, aan een dergelijke productielijn, is voor haar met haar beperkingen niet bij te houden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt als volgt overwogen.
4.3.2.
De Raad heeft in de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99 geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Hieruit vloeit voort dat bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar het niet (altijd) vereist is dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, het vragen van een expertise, het opvragen van medische informatie en het bijwonen van de hoorzitting en die keuze waar nodig toelichten.
4.3.3.
In de onderhavige zaak is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 mei 2022 heeft toegelicht dat de verzekeringsarts heeft afgezien van een lichamelijk onderzoek omdat dit gezien het ontbreken van specifieke klachten geen toegevoegde waarde had. Als de anamnese geen aanleiding geeft tot het verrichten van een lichamelijk onderzoek is dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast gewezen op de brief van de reumatoloog van 7 april 2021, waaruit blijkt dat hij bij het lichamelijk onderzoek van appellante geen functiebeperkingen heeft geconstateerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geven de klachten en de anamnese geen aanleiding meer beperkingen aan te nemen bij afwezigheid van functiebeperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn overwegingen, die overtuigend zijn gemotiveerd. Verder is van belang dat appellante in bezwaar geen medische informatie heeft ingebracht die aanknopingspunten bevat om de uitkomsten van het onderzoek door de verzekeringsarts onjuist te achten en die de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gaf een lichamelijk onderzoek te verrichten. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was vanwege de afwezigheid van een lichamelijk onderzoek in bezwaar. De grond van appellante slaagt niet.
4.4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Zij heeft niet onderbouwd dat haar beperkingen zijn onderschat.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 december 2020 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S. Pouw