ECLI:NL:CRVB:2023:2441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/3862 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewetuitkering aan appellant na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellant per 6 oktober 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Appellant, die eerder ziekengeld ontving, had zich ziekgemeld vanwege slaapproblemen gerelateerd aan rusteloze benen. Het Uwv oordeelde echter dat appellant in staat was zijn maatgevende arbeid als medewerker kas te verrichten, gebaseerd op een medisch onderzoek dat voldoende zorgvuldig zou zijn geweest.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 8 november 2023 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn klachten niet serieus zijn genomen en dat er onterecht van slechte slaaphygiëne is uitgegaan, in overweging genomen. Appellant voerde aan dat zijn medische aandoeningen, waaronder Restless Legs Syndroom (RLS) en Insomnia, niet voldoende waren meegewogen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de door appellant ingediende medische informatie niet leidde tot aanvullende beperkingen voor het verrichten van arbeid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering per 6 oktober 2021. De beslissing van het Uwv werd in stand gehouden, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/3862 ZW
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 november 2022, 22/2193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 6 oktober 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Akbaba, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de door appellant ingediende nadere stukken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akbaba en tolk M.Z. Özen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker kas voor 40 uur per week. Op 3 augustus 2020 is appellant uitgevallen met oogklachten. Na afloop van zijn dienstverband heeft hij ziekengeld op grond van de ZW ontvangen. Met ingang van 20 januari 2021 is appellant hersteld verklaard voor de maatgevende arbeid. De oogklachten van appellant waren toen voorbij. Appellant claimde echter toch niet te kunnen werken, nu als gevolg van slaapproblemen door rusteloze benen. Dit werd door het Uwv niet gevolgd omdat appellant in het verleden met deze klachten gewoon had kunnen werken. Appellant heeft vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Vanuit die situatie heeft appellant zich op 6 oktober 2021 ziekgemeld met slaapproblemen als gevolg van rusteloze benen.
1.2.
Op 6 december 2021 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 6 oktober 2021 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker kas. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2021 vastgesteld dat appellant per 6 oktober 2021 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 april 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de door appellant gestelde klachten en ingediende nadere medische stukken zijn meegewogen. De klachten van appellant met betrekking tot de slechte nachtrust zijn volgens de rechtbank onvoldoende medisch geobjectiveerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de door appellant overgelegde medische stukken niet blijkt dat de klachten die voortvloeien uit zijn aandoening van rusteloze benen zodanig zijn verergerd dat hij zijn werk niet langer kan uitvoeren.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de gestelde eisen, hij onvoldoende is gehoord en zijn klachten niet serieus zijn genomen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat onterecht is uitgegaan van enkel een slechte slaaphygiëne, terwijl de medische stukken aantonen dat sprake is van de diagnoses Restless Legs Syndroom (RLS) en Insomnia due to (a) medical condition en dat in verband hiermee beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen. Volgens appellant beïnvloeden zijn lichamelijke klachten de slaapkwaliteit en duur van zijn slaap. Dit heeft gevolgen voor zijn (energetische) belastbaarheid en inzetbaarheid. Daarom dient in elk geval een urenbeperking te worden aangenomen.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep nog verschillende medische stukken ingebracht van de neuroloog-somnoloog ter onderbouwing van zijn standpunt.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en nog een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2023 ingebracht.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij appellant een ZW-uitkering wordt geweigerd in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Niet in geschil is dat het werk als medewerker kas moet worden aangemerkt als de maatgevende arbeid. Ter zitting is vastgesteld dat niet meer ter discussie staat dat sprake is van medisch geobjectiveerde aandoeningen. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag welke gevolgen moeten worden verbonden aan de diagnoses RLS en Insomnia due to (a) medical condition voor de belastbaarheid van appellant.
4.3.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de door appellant overgelegde medische informatie niet leidt tot (aanvullende) beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het door de neuroloog-somnoloog uitgevoerde slaaponderzoek volgt dat sprake is van een fors verschil tussen de gemeten totale slaapduur (6:42 uur) en de subjectieve beleving hiervan door appellant (3:30 uur). Bovendien heeft appellant blijkens het in beroep overgelegde huisartsenjournaal reeds sinds 2012 last van rusteloze benen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 maart 2022 terecht stelt, heeft appellant met de RLS-klachten in het verleden kunnen werken en is voldoende beweging juist aangewezen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
28 maart 2022 uitdrukkelijk getoetst aan de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid en terecht geconcludeerd dat er geen medische reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 augustus 2023 terecht geconcludeerd dat de in hoger beroep ingebrachte medische stukken van de neuroloog-somnoloog geen aanleiding geven tot wijziging van het standpunt. Hierbij wordt door de verzekeringsarts terecht benadrukt dat het bestaan van een medisch objectief ziektebeeld niet direct leidt tot arbeidsongeschiktheid, maar dat het gaat om de beperkingen die hieruit voortvloeien. De in hoger beroep ingebrachte stukken zien op een periode van ver na de datum in geding. Uit de brief van 4 oktober 2022 volgt dat de methadon, die appellant op de datum in geding al gebruikte, hielp bij de RLS-klachten en dat met name het verbeteren van de slaaphygiëne heeft geleid tot minder slaapproblemen. Bovendien beschrijft de neuroloog-somnoloog daarna, en ook in de latere verslaglegging, dat de (na datum in geding ontstane) hernia meer bepalend lijkt te zijn voor de pijn- en slaapklachten dan de RLS. De verslechtering van de situatie in de verslaglegging vanaf 9 januari 2023 hangt tevens samen met de hernia en is daarom niet van belang voor de beoordeling per datum in geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beslissing tot weigering van de ZW-uitkering per 6 oktober 2021 in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. ter Heerdt