Uitspraak
22.1399 WIA
21 maart 2022, 21/3681 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
29 juni 2020 een loongerelateerde uitkering ontvangt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 juni 2020 omdat hij van mening is dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag later was. Bij besluit van 2 augustus 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 juli 2021 ten grondslag.
2 juli 2018 als eerste ziektedag en niet van 16 september 2019. De rechtbank heeft overwogen dat in het rapport van Werkwijs.nu van 16 september 2019 is vermeld dat het voor appellant vanaf februari 2019 mogelijk was om zijn werkgever te bezoeken en dat appellant per half april 2019 is gestart op de locatie van werkgever. Hij heeft de uren en taken opgebouwd tot juli 2019. Vanaf juli 2019 tot een week geleden heef appellant vakantie gehad en vanaf afgelopen maandag is hij gestart op een project op locatie van een klant voor volledige contracturen. Appellant verwacht dat wanneer zijn behandeling een goed vervolg krijgt, hij zijn eigen werk weer volledig kan doen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn stelling dat hij dit heeft gezegd om de verhouding met de werkgever niet op scherp te stellen, niet heeft onderbouwd.
week 37. Deze omschrijving komt niet volledig overeen met de functieomschrijving van de functie van senior uitvoerder. De tweedeling die uit de tijdlijn volgt, komt overeen met de
16 september 2019. Hieruit vloeit voort dat 16 september als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangemerkt en dat op die datum een nieuwe wachttijd is gaan lopen.
13 september 2019. In week 15 heeft appellant 3 avonden gewerkt op het project [project 1]. Vanaf week 15 heeft appellant werkzaamheden verricht voor het project [project 2] en vanaf week 16 totaal 62 uur in 7 weken voor het project van de gemeente [gemeente]. Op
2 september 2019, week 36, is appellant na een vakantie van 6 weken gestart in de rol van Senior uitvoerder bij [naam bedrijf]. Naar het oordeel van de Raad blijkt hier duidelijk uit dat in elk geval tot 2 september 2019 sprake was van een opbouwende fase van zowel de werkzaamheden als het aantal uren. Appellant heeft deze eerstejaars evaluatie zelf ook ondertekend. De eerstejaars evaluatie spoort bovendien met de overige stukken die door de rechtbank in de aangevallen uitspraak zijn genoemd waaronder het rapport van de arbeidsdeskundige van Werkwijs.nu waarin naar aanleiding van het gesprek met appellant en met werkgever op 5 september 2019 wordt vastgesteld dat appellant vanaf deze week voor de volledige contracturen in het eigen werk werkt en zijn taken volledig doet. Aangezien de arbeidsdeskundige betwijfelde of dit duurzaam passend was gelet op de beperkingen van appellant en het feit dat continue werkdruk en deadlines en onvoorspelbaarheid inherent aan het werk waren werd geadviseerd om een tweede spoor traject op te starten. Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellant dat hij zijn maatgevende arbeid eerder dan 2 september 2019 in volle omvang heeft verricht is de wachttijd niet langer dan 4 weken onderbroken geweest. Het Uwv kan dan ook worden gevolgd in het standpunt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 2 juli 2018 is en dat de wachttijd is volgemaakt per 29 juni 2020.