ECLI:NL:CRVB:2023:2437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/923 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 29 november 2021. Appellant, die voorheen als heftruckchauffeur werkte, heeft zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant niet meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad volgde de argumenten van appellant niet, die stelde dat hij meer beperkingen had en de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Appellant kreeg ook geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/923 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 februari 2023, 22/1519 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 november 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 2 juni 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A. Alkir, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen in vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Alkir en tolk W. Woning. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 29 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 2 december 2019 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een
WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 november 2021 geweigerd appellant met ingang van 29 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat zij op basis van eigen onderzoek en bevindingen geen reden ziet om appellant verdergaand beperkt te achten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er bij de WIA-beoordeling minder beperkingen zijn aangenomen in vergelijking met de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb). Naar het oordeel van de rechtbank is de WIA-beoordeling per 3 november 2021 een op zichzelf staande beoordeling en is de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook niet gebonden aan het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de EZWb waarbij een belastbaarheidsoordeel van appellant per 30 november 2020 heeft plaatsgevonden. Het gaat immers om een andere datum in geding. Zij hoeft dan ook niet te motiveren waarom zij van de beperkingen die zijn aangenomen bij de EZWb afwijkt. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan die conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 mei 2022 voldoende gemotiveerd heeft uitgelegd waarom de geselecteerde functies passen bij de beperkingen die appellant heeft. Ook heeft hij de signaleringspunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies toch passen binnen de belastbaarheid van appellant.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat hij meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. Volgens appellant is onvoldoende gemotiveerd waarom er geen urenbeperking is aangenomen ondanks zijn slaapproblemen. Appellant handhaaft voorts zijn standpunt dat hij ten onrechte in staat is geacht de geselecteerde functies te vervullen. In alle functies is sprake van te belastend bewegen met het hoofd. Op basis van de FML kan appellant ongeveer 5 kg tillen en incidenteel 10 kg. Appellant meent dat de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij
(SBC-code 111174) daarom te belastend is. De geselecteerde functie zit op het maximale van wat hij aankan. Voorts is appellant volgens de FML in staat om ongeveer 1 minuut aaneen boven schouderhoogte actief te zijn, maar niet frequent. De geselecteerde functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en lader/losser (SBC-code 111220) zijn te belastend, aangezien er dagelijks boven schouderhoogte wordt gewerkt.
3.2.
Appellant heeft zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er bij de WIA-beoordeling minder beperkingen zijn aangenomen in vergelijking met de EZWb herhaald. Op basis van de voor appellant bij de EZWb geldende beperkingen is de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) ongeschikt omdat daarbij gewerkt wordt met een machine waarbij een reëel verwondingsrisico aanwezig is en omdat tijdens vier werkuren 165 maal per uur wordt gebogen. De functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) is op basis van de EZWb niet geschikt in verband met het traplopen.
3.3.
Appellant stelt dat de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten, SBC-code 111010) niet geschikt zijn omdat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst.
3.4.
Verder heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente.
3.5.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht wordt onderschreven. In tegenstelling tot wat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport is vermeld is appellant door de verzekeringsarts op een spreekuur op
3 november 2021 gezien en onderzocht. De grond dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij de WIA-beoordeling minder beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van de EZWb slaagt niet. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn belastbaarheid niet juist is ingeschat. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. Wat appellant heeft aangevoerd biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de FML van
3 november 2021.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de FML van 3 november 2021 heeft de arbeidsdeskundige vijf functies geselecteerd en op basis van de functies medewerker handsolderen (SBC-code 111180), medewerker logistiek (SBC-code 111220) en algemeen productiemedewerker
(SBC-code 111174) de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
4.7.
Appellant wordt in de FML beperkt geacht op het aspect hoofdbewegingen maken. Appellant kan het hoofd tot 45 graden roteren naar links en rechts (bij meebewegen van de
romp is uiteraard een grotere bewegingsuitslag te bewerkstelligen). Hij wordt fors beperkt geacht voor het achterover neigen van het hoofd (zoals bij bovenhands werken waarbij optische controle noodzakelijk is, zoals bij de functie heftruckchauffeur). Met betrekking tot de door appellant gestelde overschrijding op het onderdeel hoofdbewegingen maken, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht mee laten wegen dat in de functies medewerker handsolderen (SBC-code 111180) en algemeen productiemedewerker (SBC-code 111174) geen sprake is van verder dan 45 graden roteren en het achterover neigen van het hoofd. In de functie van receptionist, baliemedewerker is sprake van roteren (draaien) en anteflexie (voorwaartse buiging). In de functie van medewerker logistiek (SBC-code 111220) hoeft het hoofd ook niet verder dan 45 graden te roteren, maar er kan sprake zijn van retroflexie tot
45 graden bij het kijken naar hoger geplaatst lesmateriaal. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de functie geschikt te achten voor appellant, omdat hij gebruik kan maken van een met de magazijnwagen mee te nemen olifantspoot. Door hierop te gaan staan hoeft het hoofd niet meer naar achteren te worden bewogen. Retroflexie is ook te voorkomen door gebruik van een handspiegel. In wat door appellant is aangevoerd wordt onvoldoende aanleiding gezien dit standpunt voor onjuist te houden.
4.8.
Op basis van de FML kan appellant ongeveer 5 kg tillen en incidenteel 10 kg tillen. Deze belastbaarheid wordt in de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij
(SBC-code 111174) niet overschreden. Gelet op de in het Resultaat functiebeoordeling opgenomen belastende factoren van die functie is niet gebleken dat de belasting zodanig op de grens ligt van wat van appellant kan worden gevergd dat sprake zou zijn van een verhoogd uitvalrisico, zoals door appellant is aangevoerd.
4.9.
Voorts is appellant volgens de FML in staat om ongeveer 1 minuut aaneen boven schouderhoogte actief te zijn, maar niet frequent. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 juli 2016 overtuigend toegelicht dat in de functies medewerker handsolderen (SBC-code 111180) en medewerker logistiek (SBC-code 111220) sprake is van kortdurende handelingen boven schouderhoogte die minder dan een minuut vergen.
4.10.
Voorts is niet aannemelijk dat appellant op grond van zijn (beperkte) kennis van de Nederlandse taal niet in staat zou zijn om de voorbeeldfuncties te verrichten. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat het gaat om functies met niveau 1 en 2. Voor zover het functies op niveau 1 betreft volgt uit vaste rechtspraak dat op grond van de fictie van
artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten mag worden verondersteld dat een betrokkene de bekwaamheid van mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden kan verwerven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 juni 2023 afdoende gemotiveerd dat uit de functiebeschrijvingen van de functie handsoldeerder (SBC-code 111180) naar voren komt dat geen groot beroep wordt gedaan op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft een eenvoudige en routinematige functie, waarbij de instructies ook mondeling gegeven kunnen worden aan de hand van voorbeeldmodellen, tekeningen en componenten, dan wel waarbij de werkzaamheden geleerd worden door voordoen en nadoen.
4.11.
Aangezien de drie functies, die ten grondslag zijn gelegd aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, de belastbaarheid van appellant zoals omgeschreven in de FML van
3 november 2021 niet overtreffen, gaat de Raad niet in op de gronden die zijn gericht tegen de reservefuncties.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Dit betekent ook dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
7. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.