ECLI:NL:CRVB:2023:2436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/447 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. M.I. Bal, advocaat van appellant, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2021. Tijdens de zitting op 9 februari 2023 heeft het Uwv een verweerschrift ingediend en is appellant vertegenwoordigd door mr. Bal. Op 14 maart 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarna appellant het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft aangegeven af te zien van verweer, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Aangezien het Uwv volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv de kosten van de behandeling van het beroep en het hoger beroep moet vergoeden. De proceskosten zijn begroot op € 3.348,-, bestaande uit kosten in beroep en hoger beroep. Tevens is bepaald dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- dient te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters S.B. Smit-Colenbrander en griffier M.D.F. de Moor.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 december 2023
22/447 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2021, 20/2544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023. Namens appellant is mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
Het Uwv heeft op 14 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft bij brief van 13 juni 2023 meegedeeld af te zien van verweer.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Omdat het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand € 3.348,-.
Aangezien aan appellant vrijstelling is verleend van de verplichting tot betaling van het griffierecht in beroep, dient het Uwv alleen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.348,- te betalen door het Uwv aan appellant;
  • bepaalt dat het Uwv het aan appellant het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) M.D.F. de Moor