In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. M.I. Bal, advocaat van appellant, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2021. Tijdens de zitting op 9 februari 2023 heeft het Uwv een verweerschrift ingediend en is appellant vertegenwoordigd door mr. Bal. Op 14 maart 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarna appellant het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft aangegeven af te zien van verweer, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Aangezien het Uwv volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv de kosten van de behandeling van het beroep en het hoger beroep moet vergoeden. De proceskosten zijn begroot op € 3.348,-, bestaande uit kosten in beroep en hoger beroep. Tevens is bepaald dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- dient te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters S.B. Smit-Colenbrander en griffier M.D.F. de Moor.