ECLI:NL:CRVB:2023:2433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
21/3094 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Indicatie banenafspraak en de beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om appellante een Indicatie banenafspraak toe te kennen. Appellante, geboren in 2002, heeft een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarbij zij aangaf beperkingen te ondervinden door autisme en een licht verstandelijke beperking. Het Uwv heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen door een drempelfunctie uit te voeren. Appellante was het niet eens met deze conclusie en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de drempelfunctie van medewerker steksteken uit te voeren. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen en dat de weigering van de Indicatie banenafspraak in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/3094 WBQA
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2021, 20/3866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 8 november 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een Indicatie banenafspraak toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Indicatie banenafspraak gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Indicatie banenafspraak toe te kennen. Volgens appellante is zij niet in staat om het wettelijk minimumloon te verdienen en had haar om die reden een Indicatie banenafspraak moeten worden toegekend. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht geen Indicatie banenafspraak heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 18 september 2019 ontvangen formulier een aanvraag om een Indicatie banenafspraak ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante een vorm van autisme heeft en een IQ van 71. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de orthopedagoog en GZ-psycholoog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante op een spreekuur gezien en de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waren aanwezig bij de telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd dat er geen informatie is opgevraagd, omdat er voldoende medische informatie aanwezig was. De verzekeringsartsen hebben verder op grond van de beschikbare gegevens vastgesteld dat appellante medische beperkingen heeft als gevolg van ASS en een licht verstandelijke beperking. Zij hebben gemotiveerd aangegeven dat de beperkingen van appellante langer zullen duren dan zes maanden. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat er geen medische indicatie was voor het minder dan voltijds actief zijn in passende werkzaamheden. Het standpunt dat met de fysieke beperkingen van appellante geen rekening is gehouden, slaagt niet omdat appellante tijdens het spreekuur en in bezwaar geen fysieke klachten heeft gemeld en zij deze stelling bovendien niet nader heeft onderbouwd. De verzekeringsartsen hebben dan ook voldoende gemotiveerd de beperkingen van appellante in beeld gebracht. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd en inzichtelijk hebben onderbouwd dat appellante, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat is om de geduide drempelfunctie steksteken uit te voeren en hiermee het wettelijk minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft daarom geconcludeerd dat het Uwv appellante terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een Indicatie banenafspraak.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij niet in staat om het wettelijk minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellante geschikt is voor de functie steksteken. Verder zijn haar beperkingen onderschat. Haar verstandelijke beperkingen en ontwikkelingsstoornissen uiten zich regelmatig pas na enige tijd op de werkvloer, waardoor het moeilijk is dit vooraf te objectiveren. Dat appellante op dit moment een drempelfunctie kan uitoefenen, hoeft niet te betekenen dat zij dit op lange termijn kan volhouden. Verder is de toetsing aan de hand van drempelfuncties te theoretisch en daardoor te streng. Tot slot is het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Indicatie banenafspraak te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of appellante met haar beperkingen in staat is een drempelfunctie uit te voeren zodat zij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat er geen noodzaak was om informatie bij de behandelaars van appellante op te vragen, omdat in het dossier voldoende informatie aanwezig was. Bij hun oordeelsvorming beschikten de verzekeringsartsen van het Uwv over een brief van de Opgroeipraktijk van 26 februari 2019 met een onderliggend psychologisch rapport van 26 februari 2019, waarbij het behandeltraject werd afgesloten, en over de resultaten van een intelligentie-onderzoek van 9 november 2017 door Cirya, waaruit de medische aandoeningen van appellante en daaruit voortvloeiende beperkingen blijken.
4.5.
In het rapport van 2 juni 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat bij appellante sprake is van een lichte stoornis in het autistiforme spectrum (lichte ASS) en een lichte verstandelijke beperking. Bij appellante is sprake van belemmeringen in de communicatie, het aanleren van vaardigheden, uitvoeren van meervoudige taken, structureren/prioriteren en begrip van moeilijke woorden. Er is geen medische indicatie voor het minder dan voltijds actief zijn met passende activiteiten. Het gaat om structurele aandoeningen, die voor de lange termijn beperkingen met zich meebrengen en die dus langer zullen duren dan zes maanden. Appellante heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belemmeringen in functioneren bij haar niet juist zijn vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Verder heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en op afdoende wijze heeft toegelicht dat appellante, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat kan worden geacht de drempelfunctie van medewerker steksteken te vervullen, waarmee zij geacht wordt het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen. Appellante is aangewezen op individualistische arbeid bestaande uit enkelvoudige handelingen, eventueel in logische stappen, die in een begripvolle omgeving aangeleerd kunnen worden. Het werk moet zonder intensieve communicatie of een vorm van samenwerken uitgevoerd kunnen worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de functie van medewerker steksteken aan deze voorwaarden voldoet omdat het enkelvoudig routineus werk betreft zonder een direct samenwerkingsverband. Het gaat om makkelijk aan te leren enkelvoudige handelingen, waarbij begeleiding op de werkplek gerealiseerd kan worden. Bovendien bestaat de mogelijkheid om de manier van communiceren en feedback geven onder de aandacht te brengen van collega’s. De stellingen van appellante dat de arbeidskundige beoordeling te algemeen en te theoretisch van aard is en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen rekening heeft gehouden met het feit dat appellante in het verleden zonder resultaat diverse banen heeft gehad en scholing heeft gevolgd, wordt niet gevolgd. Uit het arbeidskundig rapport van 10 juni 2020 volgt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het onderwijs- en arbeidsverleden van appellante bij de beoordeling heeft betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarmee ook ingegaan op de persoonlijke situatie van appellante. De stelling van appellante, dat haar stoornissen zich regelmatig pas na enige tijd uiten op de werkvloer en zij daarom een drempelfunctie op lange termijn niet kan volhouden, heeft zij niet onderbouwd met gegevens waar dit uit blijkt.
4.7.
Omdat appellante in staat is om een drempelfunctie uit te voeren, wordt zij geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen. Hieruit volgt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Indicatie banenafspraak in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Op grond van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en die voldoet aan de criteria onder sub a, b, c, d of e van dit artikel.
Op grond van artikel 38d, eerste lid, van de Wfsv draagt het Uwv zorg voor de inrichting en de adequate werking van de registratie van arbeidsbeperkten en is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, onderdeel 7, van de Algemene verordening gegevensbescherming met betrekking tot de verwerking van gegevens, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in die verordening, ten behoeve van deze registratie.
Op grond van artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, ten behoeve van de opname van personen in de registratie als bedoeld in het eerste lid.
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het Uwv op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a of e, van de Wfsv een beoordeling verricht of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, te verdienen.
In artikel 3.5, derde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het Uwv het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In artikel 3.5, vierde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat dit arbeidsvermogen wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het Uwv hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In artikel 3.5, vijfde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat een drempelfunctie een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt is die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In artikel 3.5, zesde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die deze persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In artikel 3.5, zevende lid, van het Besluit SUWI, is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.