ECLI:NL:CRVB:2023:243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
21/225 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 10 december 2020 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had zich ziek gemeld op 30 oktober 2014 en ontving vanaf 27 oktober 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2019, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 41,46% werd vastgesteld, bleef zijn WGA-vervolguitkering ongewijzigd in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelend psychiater. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de WGA-vervolguitkering van appellant in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse werd voortgezet. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant niet voldoende onderbouwd waren met nieuwe medische stukken en dat de eerdere rapporten van de verzekeringsartsen adequaat waren besproken.

Uitspraak

21 225 WIA

Datum uitspraak: 2 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2020, 19/6186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgever] (ex-werkgever)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de ex-werkgever heeft [betrokkene] , werkzaam bij WGA Control B.V., verzocht om als derde-belanghebbende partij deel te mogen nemen aan de procedure.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam] . De ex-werkgever is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker facilitaire dienst voor 37,61 uur per week. Op 30 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 27 oktober 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 37,55%. Bij besluit van 29 oktober 2018 is de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 26 januari 2019 omgezet in een WGA-vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
1.2.
Op 13 december 2018 heeft appellant zich bij het Uwv toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 41,46%. Het Uwv heeft bij besluit van 4 maart 2019 vastgesteld dat appellant minder arbeidsgeschikt is dan voorheen. De WGA-vervolguitkering wijzigt niet, appellant blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juli 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 augustus 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend psychiater van 29 augustus 2018. Ten aanzien van de door appellant gemelde toename van klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk gemotiveerd, waarom met de in de FML gestelde beperkingen voldoende rekening is gehouden met deze klachten en deze niet leiden tot het stellen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de kwestie van individuele begeleiding door een jobcoach niet in een FML thuishoort, maar dat het de competentie van de arbeidsdeskundige is om te beoordelen of op grond van medische beperkingen een jobcoach aangewezen is. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 augustus 2019 toegelicht dat er bij appellant geen sprake is van beperkingen op het onderdeel toezicht/intensieve begeleiding, waardoor er geen noodzaak is tot structurele begeleiding. Hierbij is toegelicht dat het eenvoudige productiefuncties betreft waarbij minimale persoonlijke invulling van de werknemer wordt gevraagd. Deze functies zijn geschikt voor inzet van een jobcoach bij aanvang van het dienstverband. Indien voldaan wordt aan de eisen voor inzet van een jobcoach, wordt dit door het Uwv gefinancierd. Van een werkgever wordt niet verwacht een jobcoach beschikbaar te stellen en te financieren.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat er geen informatie is opgevraagd bij de behandelend psychiater. De aanwezige informatie van de psychiater is bedoeld als terugkoppeling naar appellant en diens huisarts, niet als informatievoorziening voor de verzekeringsarts. Appellant heeft ook aangevoerd dat zijn medische situatie is onderschat. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt, althans is van mening dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Bij de vorige beoordeling heeft de toenmalige verzekeringsarts bezwaar en beroep de opmerking over de jobcoach verwijderd. Bij de huidige beoordeling heeft de verzekeringsarts echter de opmerking over de jobcoach weer opgenomen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze opmerking vervolgens weer verwijderd. De rechtbank heeft niets gedaan met deze tegenstrijdige adviezen. Ook heeft de rechtbank niets gedaan met het feit dat de ernst van de medische situatie van appellant wel wordt onderkend door het Uwv Werkbedrijf. Daar wordt hij sinds 2017 steeds naar huis gestuurd met de mededeling dat hij niet bemiddelbaar is naar werk.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 27 januari 2019 heeft vastgesteld op 35 tot 45% en de WGA-vervolguitkering van appellant in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse heeft voortgezet.
4.3.
De grond dat het onderzoek onzorgvuldig heeft plaats gevonden omdat er geen informatie is opgevraagd, slaagt niet. Appellant is gezien door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De in het dossier aanwezige informatie, waaronder de informatie van de behandelend psychiater van 29 augustus 2018, is bij de beoordeling betrokken. Na augustus 2018 heeft appellant geen behandeling meer gevolgd zodat niet wordt ingezien waar er nog aanvullende informatie opgevraagd had kunnen worden. Het is de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen van een betrokkene tot het verrichten van arbeid vast te stellen. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben zich daarom (mede) kunnen baseren op de aanwezige informatie van de psychiater.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Dat de beperkingen van appellant zijn onderschat is niet nader onderbouwd met nieuwe medische stukken. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening is gehouden met de psychische stoornissen en andere klachten die leiden tot een verminderd persoonlijk en sociaal functioneren. Zo is appellant aangewezen op duidelijk gestructureerd, voorspelbaar werk, met eenduidige taak, zonder veelvuldige storingen, onderbrekingen, veelvuldige deadlines of productiepieken. Daarnaast is sprake van problemen met sociale interacties, met name hanteren van emotionele problemen van anderen, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en samenwerken. Gelet op de aanwezige informatie in het dossier is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat het Uwv Werkbedrijf appellant niet naar werk heeft kunnen begeleiden maakt dit oordeel niet anders, omdat de beoordeling door medewerkers van het Uwv Werkbedrijf niet gelijk te stellen is aan een medische arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zoals hier aan de orde.
4.5.
Ook de gronden van appellant ten aanzien van de opmerkingen in de verschillende (eerdere) rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) over de jobcoach zijn door de rechtbank gemotiveerd besproken. De overwegingen van de rechtbank hierover worden eveneens onderschreven.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) C.G. van Straalen