ECLI:NL:CRVB:2023:243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 10 december 2020 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had zich ziek gemeld op 30 oktober 2014 en ontving vanaf 27 oktober 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2019, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 41,46% werd vastgesteld, bleef zijn WGA-vervolguitkering ongewijzigd in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelend psychiater. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de WGA-vervolguitkering van appellant in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse werd voortgezet. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant niet voldoende onderbouwd waren met nieuwe medische stukken en dat de eerdere rapporten van de verzekeringsartsen adequaat waren besproken.