ECLI:NL:CRVB:2023:2429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling door het Uwv
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant per 28 augustus 2020, die door het Uwv is vastgesteld op 53,15%. Appellant, die voorheen als pedagogisch medewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met rugklachten en heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft na een herbeoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd van 50,16% naar 53,15%. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Appellant stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en liet de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.