ECLI:NL:CRVB:2023:2429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/1296 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant per 28 augustus 2020, die door het Uwv is vastgesteld op 53,15%. Appellant, die voorheen als pedagogisch medewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met rugklachten en heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft na een herbeoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd van 50,16% naar 53,15%. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Appellant stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en liet de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1296 WIA
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 maart 2023, 22/798 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 juli 2020 heeft het Uwv aan appellant vanaf 28 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,16%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 23 juli 2020 in zoverre herroepen dat de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 28 augustus 2020 is vastgesteld op 53,15%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Demmer. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 28 augustus 2020 heeft vastgesteld op 53,15%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als pedagogisch medewerker voor
35,86 uur per week. Op 31 augustus 2018 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met rugklachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 50,16%. Het Uwv heeft bij besluit van 23 juli 2020 aan appellant met ingang van 28 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juli 2020 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 8 oktober 2020 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 13 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 oktober 2020 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd omdat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2020 moet beslissen en daarbij het Uwv opgedragen appellant alsnog te onderzoeken op een spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.3.
Naar aanleiding van de opdracht van de rechtbank hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Appellant is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een spreekuur van 2 maart 2022. Deze arts heeft geconcludeerd dat de beperkingen zoals aangenomen in de FML van 15 juli 2020 grotendeels kunnen worden gehandhaafd. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden gezien appellant ook beperkt te achten ten aanzien van buigen en frequent buigen. Om overbelasting te voorkomen zijn de items tillen tijdens het werk en dragen tijdens het werk, iets verder beperkt. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 2 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 53,15%. Bij besluit van 21 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juli 2020 gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het besluit van 23 juli 2020 in zoverre herroepen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 28 augustus 2020 is vastgesteld op 53,15%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de belastbaarheid van appellant op 28 augustus 2020 op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen redenen gezien om aan te nemen dat de in de FML van 2 maart 2022 opgenomen beperkingen niet voldoende zijn. Dit geldt ook voor de beperkingen ten aanzien van werktijden. De door appellant in beroep overgelegde gegevens bevatten geen standpunt van een arts over de energetische beperkingen die appellant ondervindt. Uitgaande van de FML van 2 maart 2022 acht de rechtbank aannemelijk dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 maart 2022 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 28 augustus 2020.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant blijft bij zijn standpunt dat voor werktijden een verdergaande beperking moet worden aangenomen. Appellant heeft gesteld dat de rechtbank is voorbijgegaan aan het deel van zijn dagverhaal waaruit blijkt dat hij gemiddeld een uur rust moet nemen. Hij heeft pijn als gevolg van medisch objectief vastgestelde klachten en dat brengt energetische beperkingen mee. De rechtbank gaat er ten onrechte van uit dat dit energietekort in voldoende mate is meegenomen in de FML. Appellant acht zich daarom niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 53,15% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en geoordeeld dat deze geen aanleiding geven om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de bij appellant aanwezige klachten moet leiden tot een urenbeperking op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 maart 2022 op inzichtelijke en navolgbare wijze de beperkingen van appellant op psychisch en fysiek vlak en op het vlak van werktijden besproken. Uit de medische informatie blijkt niet van een andere medische situatie ten tijde als hier van belang dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd levert ook geen nieuwe bevindingen op en biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel over zijn belastbaarheid ten aanzien van werktijden. Er wordt voorbijgegaan aan het in hoger beroep overgelegde actuele dagverhaal waarin sprake is van een toename van de klachten en het medicatiegebruik sinds de datum in geding. Evenals de rechtbank heeft overwogen is voorts niet de subjectieve klachtbeleving bepalend voor het vaststellen van beperkingen maar dat wat objectief medisch is vast te stellen. Voor de stelling van appellant dat hij op 28 augustus 2020 verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, is in de gedingstukken geen onderbouwing te vinden.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 53,15% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.