ECLI:NL:CRVB:2023:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/3096 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen het Uwv

Op 21 december 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/3096 ZW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante, vertegenwoordigd door R. el Boundati, was ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft het hoger beroep echter ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft vastgesteld dat appellante het hoger beroep heeft ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 29 juni 2023 aan haar beroep tegemoet is gekomen. De Raad oordeelt dat het Uwv moet worden veroordeeld in de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De kosten zijn begroot op €1.674,- voor het beroep en €837,- voor het hoger beroep, met een totaal van €2.511,-. Daarnaast heeft appellante verzocht om vergoeding van kosten voor het inschakelen van een deskundige, waarvoor zij een bedrag van €5.478,37 heeft aangevraagd. De Raad heeft geoordeeld dat deze vordering slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt, en heeft het Uwv veroordeeld tot een totale vergoeding van €5.471,24, inclusief griffierecht.

De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2023.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 december 2023
22/3096 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2022, 21/2361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft R. el Boundati hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat appellante het hoger beroep heeft ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 29 juni 2023 aan haar beroep is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op €1.674,- in beroep (1 punt voor het instellen van beroep en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, wegingsfactor 1) en op €837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, wegingsfactor 1).
De kosten die appellante in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van een deskundige komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
Appellante heeft in beroep en hoger beroep expertiserapporten van verzekeringsarts M.J. Gerritze van Triage ingezonden. Voor deze werkzaamheden heeft appellante om vergoeding van €5.478,37 verzocht. De Raad is, mede op basis van wat het Uwv heeft opgemerkt in de reactie van 13 september 2023, van oordeel dat deze vordering slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat uren van de medisch adviseur alleen voor vergoeding in aanmerking komen tegen het in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) vermelde uurtarief. De op de specificaties van de facturen van Gerritze genoemde posten ‘aanmaken nieuw dossier secretariaat’, ‘inkomende post verwerken secretariaat’ en ‘uitwerken medisch advies secretariaat’ komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet in deze kosten voorziet. Daarnaast bestaat geen aanleiding om voor vergoeding van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur een ander tarief te hanteren dan het in artikel 6 van het Bts opgenomen uurtarief. Ter toelichting op het aantal in aanmerking te nemen uren wordt nog opgemerkt dat uit de facturen van 7 april 2022, 26 juli 2022 en 3 mei 2023 onmiskenbaar blijkt dat sprake is van gedeclareerde uren (tegen uurtarieven) en niet (zoals het Uwv lijkt te menen) van gedeclareerde minuten.
Dit betekent dat de volgende bedragen door het Uwv moeten worden vergoed:
  • medisch advies van 5 augustus 2021: €134,04 x (724 minuten =) 12,07 uur = €1.617,86;
  • medisch advies van 7 april 2022: €136,19 x 1,75 uur = €238,33;
  • medisch advies van 26 juli 2022: €136,19 x 2,5 uur = €340,48;
  • medisch advies van 3 mei 2023: €142,75 x 1,75 uur = €249,81.
Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Het voorgaande betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van €2.446,48 en een bedrag van €513,76 aan omzetbelasting (van 21%). In totaal dient daarom een bedrag van €2.960,24 door het Uwv te worden vergoed.
In totaal moet het Uwv de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep vergoeden tot een bedrag van €5.471,24.
Ten slotte dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van €5.471,24;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€185,- aan appellante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.D.F. de Moor