ECLI:NL:CRVB:2023:2410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23/1676 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om werkneemster per 20 april 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam zou zijn. Werkneemster, die sinds 28 januari 2016 arbeidsongeschikt is, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na meerdere herbeoordelingen concludeerde het Uwv dat, hoewel werkneemster volledig arbeidsongeschikt was, deze situatie niet duurzaam was. Appellante, de werkgever van werkneemster, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en het Uwv bleef bij zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat de medische situatie van werkneemster op de datum in geding niet duurzaam was, ondanks de argumenten van appellante dat de klachten blijvend zouden zijn. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat er bij adequate behandeling verbetering mogelijk was, wat impliceert dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/1676 WIA
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2023, 22/4775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 31 mei 2022 heeft het Uwv geweigerd [Werkneemster] (hierna te noemen werkneemster), voorheen in dienst bij appellante, een IVA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 31 augustus 2022 (bestreden besluit) bij de weigering een IVA-uitkering toe te kennen gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft [A.], hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend. Appellante heeft daarop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 november 2023. Voor appellante is [A.] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht geweigerd heeft om werkneemster per 20 april 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn de beperkingen van werkneemster duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geweigerd heeft om werkneemster een IVA-uitkering toe te kennen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Werkneemster is op 28 januari 2016 uitgevallen voor haar werk als helpende zorg en welzijn bij appellante voor 27,82 uur per week. Bij besluit van 24 april 2018 heeft het Uwv werkneemster na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 17 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Naar aanleiding van verzoeken van appellante van 11 april 2019 en 14 mei 2020 heeft herbeoordeling van de belastbaarheid van werkneemster plaatsgevonden. Het Uwv heeft vastgesteld dat werkneemster op deze data weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
1.3.
Op 20 april 2021 heeft appellante opnieuw een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarmee voldoet aan de voorwaarden voor een IVAuitkering. Psychiater N.J. de Mooij heeft op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise verricht bij werkneemster. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, heeft het Uwv bij besluit van 31 mei 2022 de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster ongewijzigd vastgesteld op 100%. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
1.4.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
1.5.
Op 17 mei 2022 en 5 oktober 2022 heeft appellante opnieuw verzoeken om een herbeoordeling van werkneemster ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en werkneemster onderzocht tijdens een fysiek spreekuurcontact. Voorts heeft een psychiatrische expertise plaatsgevonden door psychiater De Mooij. De resultaten van de psychiatrische expertise zijn vastgelegd in een rapport van 4 oktober 2021. Na ontvangst van de psychiatrische expertise heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht en werkneemster telefonisch gesproken. De arts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid heroverwogen aan de hand van het primaire dossier, een weergave van de bezwaren op medisch gebied in de bezwaarschriften van 10 juni 2022 en 11 juli 2022 en de gegevens verkregen bij de hoorzitting op 3 augustus 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende adequaat heeft gemotiveerd dat nog verbetering van de medische situatie en de functionele mogelijkheden van werkneemster te verwachten is. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat voor werkneemster de coronaperiode een belemmerende factor is geweest in het werken naar herstel, maar dat van deze belemmering op dit moment geen sprake meer is. Door de rechtbank is benadrukt dat werkneemster zich, in het kader van adequaat herstelgedrag, zal moeten inspannen voor haar herstel. Volgens de rechtbank is hierbij een belangrijke rol weggelegd voor het Uwv waarbij hij werkneemster zal moeten verplichten om ook daadwerkelijk (door middel van een behandeling) aan haar herstel mee te werken.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster duurzaam is. De door het Uwv genoemde theoretische mogelijkheid, waarvan de geringe kans op succes en de grote kans op complicaties volgens appellante niet ter discussie staan, geeft geen reëel en concreet perspectief op verbetering van de functionele mogelijkheden. Appellante heeft onder verwijzing naar een tussenuitspraak van de Raad van 13 maart 2015 [1] betoogd dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de motivering en het oordeel dat de belastbaarheid nog zal verbeteren. Volgens appellante mist een deugdelijke motivering omdat niet wordt vermeld door middel van welke behandelvormen verbetering te verwachten is. Appellante heeft er in dat kader ook op gewezen dat de arts bezwaar en beroep in tegenstelling tot de verzekeringsarts verbetering niet mogelijk acht binnen één jaar, maar wel in het tweede jaar. Daarbij verwijst appellante naar de uitspraak van de Raad van 22 september 2017. [2] Appellante heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts R. van den Enden al in een rapport van 25 oktober 2021 heeft vastgesteld dat bij werkneemster sprake is van forse chronische psychiatrische problematiek. Appellante stelt zich op het standpunt dat daaruit blijkt dat de klachten blijvend zullen zijn en niet meer weggaan, wat inhoudt dat de behandelingen mogelijk gericht zijn op het stabiliseren van de klachten. Daarbij verwijst appellante naar de tussenuitspraak van de Raad van 6 november 2015. [3] Appellante heeft erop gewezen dat bij de vraag of bij de verzekerde vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, slechts verbeteringen van de belastbaarheid van de verzekerde die van invloed zijn op zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid relevant zijn. Bij een behandeling die gericht is op stabilisatie, is conform het beoordelingskader, verbetering van de belastbaarheid nauwelijks te verwachten. De behandelaar spreekt van een steunend structurerende behandeling gericht op stabilisatie en voorzichtige uitbreiding van activiteiten en sociale contacten, aldus appellante.
3.2.
In hoger beroep is gebleken dat bij besluit van 3 augustus 2023 aan werkneemster met ingang van 5 oktober 2022 een IVA-uitkering is toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gewezen op de door psychiater De Mooij benoemde gedragscomponent die ervoor zorgt dat appellante afspraken niet nakomt en waarvan eerder was geconcludeerd dat die behandelbaar was. Na een jaar is gebleken dat dit in de praktijk klaarblijkelijk niet geresulteerd heeft in significante verbetering waardoor verbetering in de toekomst niet meer te verwachten is.
3.3.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de medische situatie op de datum in geding van 20 april 2021 gelijk was aan die op 5 oktober 2022 en dat er daarom recht bestaat op een IVA-uitkering met ingang van de datum in geding.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan werkneemster per 20 april 2021 geen IVA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op de datum in geding, 20 april 2021, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat werkneemster op grond van artikel 48 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [4] , geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 augustus 2022 deugdelijk gemotiveerd dat uit het rapport van 4 oktober 2021 van de psychiatrische expertise volgt dat het aannemelijk is dat bij adequate behandeling verbetering kan optreden waarbij het wel van belang is dat werkneemster zich voldoende inzet voor de behandeling. In die situatie verwacht de arts bezwaar en beroep dat de arbeidsduurbelemmering niet meer, of deels niet meer nodig zal zijn. De arts bezwaar en beroep heeft daarmee overtuigend gemotiveerd dat de op 20 april 2021 bestaande beperkingen niet duurzaam zijn te achten omdat duidelijk verbetering mogelijk is binnen de periode van twee jaar bij het volgen van een adequate therapie, zoals deze door de psychiater is vermeld. Daarmee wordt niet voldaan aan de criteria voor het aannemen van duurzaamheid zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA.
4.6.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Er is geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de arts bezwaar en beroep in het rapport van 10 augustus 2022. In de naar aanleiding van de psychiatrische expertise opgestelde FML van 4 maart 2022 zijn beperkingen opgenomen vanwege de psychische klachten van appellante die leiden tot een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Hiermee is voldaan aan de vereisten die zijn genoemd in de uitspraken van de Raad waar appellante naar verwezen heeft. Dat behandeling achteraf gezien niet heeft geleid tot relevante verbetering is voor de beoordeling niet relevant (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2009). [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om werkneemster per 20 april 2021 een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA
Indien op de dag, bedoeld in artikel 47, tweede lid, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat de verzekerde duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand recht had op een WGA-uitkering.