ECLI:NL:CRVB:2023:241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
22/1848 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld op 76,91%. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar was het niet eens met de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Appellante voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er meer beperkingen op preventieve gronden moesten worden aangenomen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad concludeerde dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was en daarom niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.1848 WIA

Datum uitspraak: 2 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 mei 2022, 21/4653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.W.G. van Petegem hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 8 december 2022 de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Voor appellante is verschenen mr. Van Petegem. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als [Functie] voor 49,50 uur per week. Op 10 april 2018 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Appellante heeft op 26 oktober 2020 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 80,32%. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 november 2020 aan appellante met ingang van 11 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 november 2020. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, een psychiatrische expertise laten verrichten en appellante, via videobellen, gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding is om de FML aan te passen. Er is een beperking voor conflicthantering toegevoegd, de beperking voor vaste bekende werkwijzen is verwijderd, enkele toelichtingen zijn genuanceerd en de duurbeperking is vastgesteld op maximaal 6 uur per dag en 22 uur per week. De overige door de primaire arts aangenomen beperkingen zijn gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 augustus 2021 een gewijzigde FML opgesteld. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 76,91%. Bij het bestreden besluit van 11 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante met ingang van 11 augustus 2020 76,91% arbeidsongeschikt is.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben de dossiergegevens bestudeerd en appellante gezien en gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van appellante, haar behandelend psycholoog en het expertiserapport van 18 juni 2021 betrokken in haar heroverweging. Ten behoeve van haar aanvullende rapporten van 5 oktober 2021, 7 februari 2022 en 17 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingebrachte informatie van appellante bestudeerd en appellante op 20 januari 2022 medisch onderzocht. De rechtbank achtte de onderzoeksactiviteiten toereikend. De rechtbank had geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank is toereikend, eenduidig en inzichtelijk beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rechtbank acht het van belang dat de diagnose PTSS is onderkend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat deze arts de geclaimde klachten, voor zover medisch objectiveerbaar, heeft vertaald naar beperkingen in de FML van 3 augustus 2021. Bij de weging van de ernst van de klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat in de psychiatrische expertise wordt gesproken van aggravatie van de klachten. Dit strookt met de eigen bevindingen en het sociaal functioneren van appellante, waaruit niet blijkt dat sprake is van ernstige PTSSklachten. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen verdergaande beperkingen aangenomen. De rechtbank ziet in de stellingen van appellante, die niet met medische stukken zijn onderbouwd, geen aanleiding om de FML van 3 augustus 2021 onjuist te achten. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie over de duurzaamheid van de beperkingen. Dat de behandelend psycholoog (in samenspraak met appellante) niet tot de inzet van medicatie of tot verwijzing naar een intensieve traumabehandeling is overgegaan, betekent niet dat er objectief gezien geen behandelmogelijkheden meer zijn. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien de conclusie over de duurzaamheid van de beperkingen onjuist te achten.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 3 augustus 2021 opgenomen beperkingen was de rechtbank van oordeel dat de voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat deze functies passen binnen de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Appellante is op basis van de FML – item 1.8.1 – aangewezen geacht op werk waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen, met als toelichting: geen grote kantoortuinen indien afscherming en gehoorbescherming en/of noise canceling niet
mogelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van 18 maart 2022 volgt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in overleg met de arbeidsdeskundig analist terecht heeft geconcludeerd dat bij de voorbeeldfuncties sprake is van een rustige, niet hectische, werkomgeving vergelijkbaar met een kantoorruimte. Voor zover sprake is van harde geluiden, is van belang dat appellante voor lawaai niet beperkt is geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appelante wijst erop dat er uit de psychiatrische expertise niet eenduidig naar voren komt dat er sprake is van aggravatie. Voor zover sprake is van aggravatie is dit juist passend bij de gediagnosticeerde PTSS en is dit volgens appellante geen reden om minder beperkingen aan te nemen. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderbouwd waarom een preventieve urenbeperking in haar geval niet aan de orde kan zijn, terwijl de rapporten van behandelaars, bedrijfsarts, expertise en de primaire verzekeringsarts hier wel aanleiding toe geven. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat haar beperkingen als duurzaam moeten worden aangemerkt. Appellante heeft er ten slotte op gewezen dat zij beperkt is op item 1.8.1 “werk waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen”. Omdat de functies in een grote open ruimte worden uitgevoerd, met veel omgevingsgeluiden, lawaai en activiteiten van anderen zijn ze volgens appellante niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 augustus 2020 heeft vastgesteld op 76,91%.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellante wordt eveneens onderschreven. Wat appellante hierover in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De hoger beroepsgrond van appellante dat het Uwv er ten onrechte van uitgaat dat er sprake is van aggravatie, terwijl dit niet is vastgesteld, slaagt niet. In het rapport van 17 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat ten aanzien van de vastgestelde aggravatie geen twijfel is omdat op een validatietest een score werd behaald van 26, terwijl het afkappunt >16 is. De oorzaak van de aggravatie is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep van ondergeschikt belang, maar het geeft een aanwijzing dat de geclaimde ernst van de ervaren klachten en beperkingen niet één op één gevolgd kan worden. Dat er sprake is van een medisch substraat (PTSS) met bij behorende beperkingen wordt niet ontkend en in de FML is hiermee rekening gehouden. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen grond voor twijfel aan de beoordeling van de (ernst van de) beperkingen door het Uwv.
4.6.
Ook de beroepsgrond van appellante dat ten onrechte geen grotere urenbeperking op preventieve gronden is gesteld, slaagt niet. In het rapport van 5 oktober 2021 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de vraag of er een grond is voor een grotere urenbeperking. Op basis van de Standaard Duurbelastbaarheid en de psychiatrische expertise is toegelicht dat een urenbeperking van maximaal 6 uur per dag en 22 uur per week passend is. De reden waarom een duurbeperking is gegeven, is gelegen in het feit dat appellante duidelijke klachten heeft die zich ook energetisch uiten. Dit betreft echter geen ernstig beeld nu de psychiater een aanzienlijk activiteitenniveau beschrijft en niet heeft gerapporteerd dat er sprake is van een PTSS-geassocieerd fors slaapgebrek en/of ernstig energetische klachten of behandeling hiervoor. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat er geen medische grond is voor een grotere urenbeperking op preventieve gronden.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 augustus 2021 wordt de rechtbank tot slot gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Met de toelichting van de arbeidsdeskundig analist van 18 maart 2022 staat voldoende vast dat er geen sprake is van werk in een hectische omgeving met veel lawaai.
4.8.
Dit leidt tot de conclusie dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 augustus 2020 heeft vastgesteld op 76,91%. Hiermee is gegeven dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is en daarom niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. De duurzaamheid van de beperkingen behoeft daarom geen bespreking.
4.9.
Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.C. Scholten