ECLI:NL:CRVB:2023:241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld op 76,91%. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar was het niet eens met de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Appellante voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er meer beperkingen op preventieve gronden moesten worden aangenomen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was en daarom niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.