In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 10 december 2019. Na bezwaar bleef het Uwv bij zijn standpunt, wat leidde tot een ongegrond verklaard beroep door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2022. Appellante, die lijdt aan autisme, depressie en angstklachten, stelde dat zij geen arbeidsvermogen had en dat de rechtbank ten onrechte het Uwv had gevolgd zonder eigen onderzoek te verrichten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 november 2023 behandeld, waarbij appellante en haar gemachtigde niet verschenen, maar het Uwv vertegenwoordigd was door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellante arbeidsvermogen heeft, omdat zij in staat is om ten minste vier uur per dag te werken en basale werknemersvaardigheden bezit. De Raad concludeert dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante adequaat heeft beoordeeld en dat er geen reden is om een deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.