ECLI:NL:CRVB:2023:2405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/2087 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en laattijdige aanvraag

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 10 december 2019. Na bezwaar bleef het Uwv bij zijn standpunt, wat leidde tot een ongegrond verklaard beroep door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2022. Appellante, die lijdt aan autisme, depressie en angstklachten, stelde dat zij geen arbeidsvermogen had en dat de rechtbank ten onrechte het Uwv had gevolgd zonder eigen onderzoek te verrichten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 november 2023 behandeld, waarbij appellante en haar gemachtigde niet verschenen, maar het Uwv vertegenwoordigd was door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellante arbeidsvermogen heeft, omdat zij in staat is om ten minste vier uur per dag te werken en basale werknemersvaardigheden bezit. De Raad concludeert dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante adequaat heeft beoordeeld en dat er geen reden is om een deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2087 WAJONG
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 mei 2022, 20/7510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 december 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
19 juni 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 november 2023. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij niet over arbeidsvermogen en is de rechtbank, zonder eigen onderzoek, ten onrechte uitgegaan van de onderbouwing van het Uwv. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 29 augustus 2019 ontvangen formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met autisme, depressie en angstklachten. Bij de aanvraag is informatie uit 2019 gevoegd van psycholoog C.H.M. Damen en GZ-psycholoog S.H.P. Teurlings. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een laattijdige aanvraag en daarom het bewijsrisico bij de aanvrager ligt. De rechtbank acht het medisch en arbeidskundig onderzoek voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de psychische klachten van appellante en niet gebleken is dat hij een onvolledig beeld had van de medische situatie. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is. Voldoende is ook gemotiveerd dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft. Dat appellante behoefte heeft aan (intensieve) begeleiding door een jobcoach wordt erkend door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen en staat aan het hebben van arbeidsvermogen niet in de weg. De benodigde begeleiding reikt niet verder dan wat in een arbeidsorganisatie door een leidinggevende of een jobcoach kan worden geboden. De rechtbank is van oordeel dat appellante in staat is om de voor haar geselecteerde taak, het invoeren van gegevens, uit te voeren.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft de rechtbank geen inhoudelijk onderzoek verricht. De rechtbank heeft haar conclusie over de medische en arbeidskundige onderzoeken slechts getrokken op basis van hetgeen zij in de stukken heeft gelezen. Volgens appellante is geen sprake van een eerlijke procedure. De rechtbank heeft namelijk geen professionele deskundigheid en de onderbouwing is afkomstig van het Uwv, één van de partijen in het geding. Appellante verzoekt de Raad een deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.4.
Zoals het Uwv ter zitting heeft bevestigd ziet het medisch onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) op zowel het achttiende jaar van appellante als op de datum van de aanvraag. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante arbeidsvermogen heeft omdat zij ten minste een uur aaneengesloten kan werken, ten minste vier uur per dag belastbaar is, basale werknemersvaardigheden heeft en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft alle beroepsgronden helder en inzichtelijk besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De grond van appellante dat de rechtbank niet medisch deskundig is en ten onrechte, zonder eigen onderzoek, de onderbouwing van het Uwv heeft gevolgd, slaagt niet. Het is aan de bestuursrechter om aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijk gemotiveerd, duidelijk en concludent zijn. De rechtbank heeft dit gedaan en is terecht tot de conclusie gekomen dat niet is gebleken dat er onvolkomenheden zijn in de medische beoordeling.
4.6.
Voor zover appellante heeft beoogd een beroep te doen op de rechtspraak over de vereiste equality of arms, mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Korošec zoals uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, slaagt dat beroep evenmin. Op geen enkele manier is gemotiveerd dat appellante in deze procedure in een ongelijke positie verkeert of dat zij belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op haar gezondheidssituatie kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren.
4.7.
Geen aanleiding bestaat een deskundige te benoemen zoals door appellante is verzocht.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSINGDe Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van
A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.