ECLI:NL:CRVB:2023:2401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 23 april 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.
De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. Appellante heeft voorheen gewerkt als ADL-assistente en ontving een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na bezwaar van haar voormalig werkgever heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld, waarbij is geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellante adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor haar.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek, maar de Raad volgt dit standpunt niet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft derhalve in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.