In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de intrekking van het hoger beroep, nadat het Uwv op 9 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarmee het tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Op 4 mei 2023 heeft mr. Walker het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv aan de bezwaren van appellante heeft voldaan. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 2.511,- voor het beroep en € 837,- voor het hoger beroep, met een totaal van € 3.348,90, inclusief kosten voor het opvragen van medische informatie. Daarnaast moet het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoeden.
De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 december 2023.