ECLI:NL:CRVB:2023:2393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23/1350 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de vaststelling van 53,11% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als betontimmerman/leermeester werkte, heeft zich op 7 november 2016 ziekgemeld na een operatie aan zijn linkerhand. Het Uwv heeft hem met ingang van 16 juli 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 53,44% werd vastgesteld. Na afloop van de loongerelateerde periode ontving appellant een WGA-vervolguitkering, berekend op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid.

Op 30 april 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 25 september 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 53,11% terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/1350 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2023, 21/5246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 30 april 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 25 september 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. I. Winia hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 juni 2023 heeft mr. Winia zich onttrokken als gemachtigde van appellant.
Appellant heeft nog een stuk ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd en stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 25 september 2020 heeft vastgesteld op 53,11%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als betontimmerman/leermeester voor gemiddeld 40,92 uur per week. Op 7 november 2016 heeft hij zich ziekgemeld in verband met een operatie aan een vinger van zijn linkerhand. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 16 juli 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 53,44%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 1 oktober 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
In verband met een verzoek om herbeoordeling door appellant heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft de per 25 september 2020 geldende beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 april 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,11%. Het Uwv heeft bij besluit van 30 april 2021 vastgesteld dat appellant vanaf 25 september 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De rechtbank heeft verder overwogen dat bij de opstelling van de FML rekening is gehouden met het medisch vast te stellen deel van de klachten. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de overgelegde informatie geen nieuwe medische informatie oplevert en bovendien geen betrekking heeft op de datum in geding van 25 september 2020. De rechtbank heeft, gelet op het rapport van 22 april 2021 van de arbeidsdeskundige, geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant heeft erop gewezen dat het Uwv bij een latere beoordeling in 2023 wel meer beperkingen heeft aangenomen, maar dat hij die beperkingen al veel eerder had. Appellant heeft in dat kader gewezen op de aangeboren rugklachten die blijken uit de informatie van
27 mei 2004 van de orthopedisch chirurg en de MRI van de lumbale wervelkolom van 20 juni 2023. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat hij (ook) door de geregeld voorkomende jichtaanvallen ernstig beperkt is.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 3 oktober 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In een brief van 16 oktober 2023 heeft het Uwv nog gereageerd op de door appellant ingezonden MRI van 20 juni 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 53,11% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de medische gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. De overwegingen die hierop zien worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.1.
Appellant heeft erop gewezen dat het Uwv bij een latere beoordeling (in 2023) wel meer beperkingen heeft aangenomen, maar dat hij die beperkingen al veel eerder had. In een rapport van 3 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant bij een beoordeling op 7 januari 2023 inderdaad op een aantal items uit de FML zwaarder beperkt is geacht dan bij de beoordeling per 25 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft per item een vergelijking gemaakt tussen de medische situatie op 7 januari 2023 en de (uit het onderzoek op 17 maart 2021 door de verzekeringsarts en informatie van de behandelend sector blijkende) medische situatie per 25 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om de op 7 januari 2023 vastgestelde zwaardere beperkingen ook van toepassing te achten per 25 september 2020.
4.4.2.
Appellant heeft de stelling dat hij (mede) gelet op zijn aangeboren rugklachten meer beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan onderbouwd door informatie van 27 mei 2004 van de orthopedisch chirurg en een MRI van 20 juni 2023. In het rapport van 3 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de informatie van 27 mei 2004 van de orthopedisch chirurg geen aanleiding is om appellant meer beperkt te achten, nu appellant op de datum in geding van 25 september 2020 al fors beperkt is op rugbelasting. Verder heeft het Uwv medegedeeld dat de ingebrachte MRI van 20 juni 2023 is besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en dat deze het standpunt heeft ingenomen dat de uitslag van de MRI geen wezenlijk ander beeld oplevert dan reeds bekend. Daarmee is overtuigend gemotiveerd dat verdergaande beperkingen in verband met de rugklachten van appellant niet aan de orde zijn.
4.4.3.
Ter zitting heeft appellant nog benadrukt dat hij (ook) door de geregeld voorkomende jichtaanvallen ernstig beperkt is. Uit het rapport van 15 april 2021 van de verzekeringsarts blijkt dat de jichtaanvallen niet zijn besproken tijdens het spreekuur op 17 maart 2021. Uit het rapport van 20 oktober 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de jichtaanvallen van appellant (wel) uitgebreid aan de orde zijn geweest tijdens de hoorzitting op 18 oktober 2021. Uiteindelijk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat met alle klachten rekening is gehouden in de (door de verzekeringsarts opgestelde) FML van 15 april 2021, nu daarin forse beperkingen zijn gegeven ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. In het rapport van 3 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat uit de informatie van 1 juli 2021 van de reumatoloog blijkt dat appellant jichtaanvallen heeft in zijn voet, dat bij röntgenonderzoek geen botafwijkingen zijn gevonden en dat er (ook wat betreft dit punt) geen aanleiding bestaat om het eerder ingenomen standpunt over de belastbaarheid te wijzigen. Dat in verband met de jichtaanvallen per 25 september 2020 (toch) sprake zou moeten zijn van meer beperkingen heeft appellant in hoger beroep niet met medische informatie onderbouwd.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat er dat geen twijfel bestaat aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen van appellant.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 september 2020 op 53,11% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.