ECLI:NL:CRVB:2023:2391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23/1175 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 14 december 2023 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 44,71%. De Raad volgt de argumenten van appellant niet en concludeert dat er geen sprake is van onzorgvuldig onderzoek door het Uwv. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze beslissing. De Raad heeft vastgesteld dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn medische situatie te onderbouwen en dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/1175 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2023, 22/952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 9 juni 2021 heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,82%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 april 2021 nader vastgesteld op 44,71%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E. Yilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yilmaz en [H.] als partijdeskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 april 2021 heeft vastgesteld op 44,71%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als storings- en onderhoudsmonteur voor gemiddeld 39,50 uur per week. Op 29 april 2019 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met rug- en knieklachten. Later ontstonden ook schouderklachten en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 52,82%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juni 2021 aan appellant met ingang van 26 april 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft twee aanvullende beperkingen neergelegd in een FML van 2 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatman gewijzigd in process engineer voor 39,77 uur per week, het maatmanloon verlaagd, vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde functies nog steeds passend zijn en het arbeidsongeschiktheidspercentage nader vastgesteld op 44,71%. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de mate van arbeidsgeschiktheid per 26 april 2021 vastgesteld op 44,71%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft verder geen reden gezien om aan te nemen dat appellant problemen heeft ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen, en heeft het verzoek om op deze grond een deskundige in te schakelen afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de psychische en lichamelijke belastbaarheid van appellant zoals die door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. De rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook gevolgd in zijn standpunt dat in de functie van productiemedewerker gebruik kan worden gemaakt van een mobiele afzuiging. Dat dit niet staat beschreven in de functiebeschrijving betekent volgens de rechtbank niet dat dat niet kan.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft zijn in de
bezwaar- en beroepsfase aangevoerde gronden herhaald. Appellant heeft, mede onder verwijzing naar het rapport van 2 oktober 2023 van de door hem ingeschakelde medisch adviseur en (bedrijfs)arts A. Bernaert, aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. In dat kader heeft appellant gesteld dat de klachten niet voldoende zijn uitgevraagd, er ten onrechte geen tolk is ingeschakeld en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen eigen onderzoek en geen inhoudelijke heroverweging heeft verricht. Appellant heeft verder gesteld dat, omdat hij niet de financiële middelen heeft om zelf een verzekeringsarts in te schakelen om onderzoek te laten verrichten, geen sprake is van ‘equality of arms’ en heeft de Raad verzocht op die grond een deskundige in te schakelen. Verder heeft appellant, onder verwijzing naar het door hem ingebrachte rapport van 2 oktober 2023 van medisch adviseur Bernaert en door hem in bezwaar en beroep overgelegde informatie van zijn behandelaars, aangevoerd dat het Uwv in de FML van 2 maart 2022 zijn medische beperkingen heeft onderschat. Gelet op zijn psychische klachten, de ernstige wortelkanaalstenose, pseudoradiculaire pijn in het rechterbeen en zijn linkeroorklachten hadden meer beperkingen aangenomen moeten worden, inclusief, gelet op de verstoorde energiehuishouding, een urenbeperking. In ieder geval is volgens appellant op basis van de overgelegde medische informatie sprake van twijfel aan de beoordeling van het Uwv. Appellant heeft de Raad dan ook verzocht over te gaan tot inschakeling van een deskundige psychiater. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij, gelet op zijn beperkingen, niet geschikt is voor de voor hem geselecteerde functies. Onder verwijzing naar het rapport van 2 oktober 2023 van de door appellant ingeschakelde niet praktiserend verpleegkundige Houberg heeft appellant gesteld dat bij de signalering van de voor appellant geselecteerde functies een deugdelijke en duidelijke motivering ontbreekt, nu een cumulatie van overschrijdingen immers een overschrijding van de belastbaarheid kan opleveren, wat bij appellant het geval is. Tot slot heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gevolgd in zijn standpunt dat in de functie van productiemedewerker gebruik gemaakt kan worden van een mobiele afzuiging, nu dit niet in de omschrijving van de functie staat.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar rapporten van 13 oktober 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en 18 oktober 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 44,71% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 [1] heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellant op het arrest Korošec is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.5.
Wat appellant in hoger beroep, mede onder verwijzing naar het rapport van 2 oktober 2023 van medisch adviseur Bernaert, heeft aangevoerd over het verrichte onderzoek is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden geheel onderschreven. Volstaan wordt met een verwijzing daarnaar.
Stap 2: equality of arms
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van equality of arms, omdat hij niet de financiële middelen heeft om zelf een verzekeringsarts in te schakelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen en heeft daarvan ook gebruik gemaakt. Niet alleen heeft appellant (in bezwaar en in hoger beroep) rapporten ingebracht van medisch adviseur Bernaert, maar ook informatie van de behandelend psychiater, neuroloog, neurochirurg en orthopedisch chirurg. De ingebrachte informatie geeft inzicht in de klachten van appellant, de bevindingen van de behandelaars en de door hen ingezette behandelingen. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken waardoor geen goed beeld van de beperkingen van appellant kan worden verkregen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 januari 2020 [2] , brengt het arrest Korošec daarnaast niet mee dat, als er wel stukken van de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene (mede vanwege het ontbreken aan financiële middelen) niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms. Er bestaat daarom geen reden om een deskundige in te schakelen. Gelet op dit oordeel kan het door appellant gestelde financiële onvermogen om zelf een deskundige in te schakelen, buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.7.
Appellant heeft herhaald dat in de FML van 2 maart 2022 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, gelet op zijn psychische klachten, de ernstige wortelkanaalstenose, pseudoradiculaire pijn in het rechterbeen en zijn linkeroorklachten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.1.
De grond is in essentie een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.2.
In de rapporten van 2 maart 2022 en 1 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig, inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan opgenomen in de FML van 2 maart 2022. In een rapport van 13 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van al in de beroepsfase ingebrachte informatie van de neurochirurg, neuroloog en orthopedisch chirurg en het door appellant in hoger beroep ingebrachte rapport van 2 oktober 2023 van Bernaert, het overtuigend gemotiveerde standpunt ingenomen dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen. Dat standpunt wordt gevolgd.
4.7.3.
Appellant heeft aangevoerd dat, gelet op de depressie en de pijnklachten, sprake is van een verstoorde energiehuishouding zodat een urenbeperking aan de orde is. In het rapport van 13 oktober 2023 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in aanvulling op wat daarover in de rapporten van 2 maart 2022 en 1 augustus 2022 is vermeld, ingegaan op deze beroepsgrond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat in de FML van 2 maart 2022 een absolute beperking in de duurbelastbaarheid is opgenomen van acht uur per dag en veertig uur per week, alsmede beperkingen voor werk in de avond en nacht en in ploegendiensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat dit tot doel heeft dat appellant een vast dag- en nachtritme kan aanhouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen medische noodzaak is voor appellant om overdag op bed te gaan liggen, en dat dit juist anti-revaliderend werkt. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking dan reeds opgenomen in de FML van 2 maart 2022.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarom wordt ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 2 maart 2022 hebben de arbeidsdeskundige (in het Resultaat functiebeoordeling van 16 juli 2021 en in het rapport van 7 december 2021) en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (in het rapport van 8 maart 2022) inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Wat appellant (met het rapport van 2 oktober 2023 van Houberg) heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In dat kader wordt het volgende overwogen.
4.9.1.
Appellant heeft gesteld dat bij de signalering van de geselecteerde functies een deugdelijke en duidelijke motivering ontbreekt, nu een cumulatie van overschrijdingen immers een overschrijding van de belastbaarheid kan opleveren, wat bij appellant het geval is. In het rapport van 18 oktober 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een algemene toelichting gegeven op (de betekenis van) de door het CBBS gepresenteerde signaleringen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat signaleringen op zich geen overschrijdingen zijn, maar dat wel kunnen zijn, en dat in het geval van appellant geen sprake is van overschrijdingen. Dat toereikend gemotiveerde standpunt wordt gevolgd. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellant niet heeft geconcretiseerd op welke punten zijn belastbaarheid in de functies volgens hem wordt overschreden.
4.9.2.
Appellant heeft ook betoogd dat de rechtbank ten onrechte de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gevolgd in zijn standpunt dat in de functie van productiemedewerker industrie (SBC 111180) gebruik gemaakt kan worden van een mobiele afzuiging, terwijl dit niet in de omschrijving van de functie staat. Uit de FML van 2 maart 2022 blijkt dat appellant beperkt geacht wordt wat betreft item 3.5 (stof, rook, gassen en dampen), waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat sprake moet zijn van een huishoudelijk schone werkomgeving en een goede afzuiging van gas, rook en damp, zodat het meeste ervan wordt weggezogen. Uit het Resultaat functiebeoordeling van de functie productiemedewerker industrie blijkt dat sprake is van soldeerdamp, dat er luchtafzuiging is op de werkplek, maar dat dit niet alles wegvangt. In het rapport van 8 maart 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onder meer gesteld dat daaruit volgt dat de meeste soldeerdamp wordt weggezogen, waarmee wordt voldaan aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde beperking. Dat standpunt wordt gevolgd. Of op de werkplek al dan niet een mobiele afzuiging aanwezig is kan dan ook in het midden worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,71% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.