In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 27 juni 2020 een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellante, die voorheen werkte als medewerkster bij een tankstation en als schoonmaakster, meldde zich ziek met psychische klachten. Het Uwv weigerde de uitkering na een medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellante geschikt werd geacht voor haar werk. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische redenen waren die de arbeidsongeschiktheid van appellante konden onderbouwen. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was, maar dat er sprake was van een arbeidsconflict. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, waardoor de weigering van de ZW-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.