ECLI:NL:CRVB:2023:2383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en recht op loonaanvullingsuitkering
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de vraag of appellant recht heeft op een loonaanvullingsuitkering. Appellant, die als financieel planner werkte, heeft zich op 9 juli 2012 ziekgemeld en ontving een WGA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Na een aantal besluiten van het Uwv, waarin zijn uitkering werd beëindigd en later weer werd voortgezet, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant via een beeldbelverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat en een deskundige. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 oktober 2021 terecht op 36,16% heeft vastgesteld. De Raad volgt de conclusies van de deskundige en de rechtbank, en oordeelt dat de FML van 20 mei 2021 voldoende ruimte biedt voor appellant om van houding te wisselen. Het hoger beroep van appellant wordt gegrond verklaard voor wat betreft de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar het beroep tegen het laatste besluit van het Uwv blijft ongegrond. De Raad veroordeelt het Uwv tot betaling van proceskosten aan appellant.