In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, maar heeft dit hoger beroep ingetrokken nadat het Uwv op 21 februari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 17 november 2022, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.F. Briedé, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia. Na de intrekking van het hoger beroep heeft het Uwv de gelegenheid gekregen om een verweerschrift in te dienen. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder verdere zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De proceskosten zijn begroot op € 4.185,-, inclusief griffierechten die het Uwv aan appellant moet vergoeden. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor vergoeding van kosten in bezwaar, omdat appellant zelf bezwaar had gemaakt en niet tijdig een verzoek had ingediend voor vergoeding van kosten in een ander procedurenummer. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.