ECLI:NL:CRVB:2023:2362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/3443 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij beëindiging WW-uitkering en toekenning WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WW-uitkering van appellante per 4 maart 2021. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer had bij haar beroep tegen deze beëindiging, omdat zij met haar beroep niet kon bereiken dat haar WW-uitkering langer zou duren dan in het bestreden besluit was vastgesteld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 14 april 2021, waarin haar WW-uitkering werd beëindigd. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat appellante ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 15 november 2023 heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij recht heeft op nabetaling van WW-uitkering over een periode van negen weken en één dag. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan appellante een WGA-uitkering heeft toegekend met een maximale looptijd van twee jaar, maar dat het Uwv ten onrechte de duur van de ontvangen WW-uitkering niet in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering. Desondanks oordeelde de Raad dat appellante met haar beroep niet kan bereiken dat haar WGA-uitkering wordt verlengd of dat zij recht heeft op nabetaling van WW-uitkering, omdat haar WIA-uitkering al is toegekend.

De Raad concludeert dat er geen procesbelang is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellante om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, evenals de vergoeding van proceskosten en het teruggeven van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van toekenning van verschillende uitkeringen.

Uitspraak

22/3443 WW
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 september 2022, 21/4773 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 14 april 2021 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 4 maart 2021 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een beslissing op bezwaar van 28 juni 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging per 4 maart 2021 gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 november 2023. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer heeft bij haar beroep tegen het beëindigen van haar WW-uitkering per 4 maart 2021.

Inleiding

1.1.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 1 februari 2018 een WW-uitkering toegekend. Deze uitkering is van 1 november 2018 tot 11 februari 2019 beëindigd in verband met inkomsten uit werkzaamheden in dienstverband. Vanuit de situatie dat zij de WW-uitkering ontving, heeft appellante zich per 20 januari 2020 ziekgemeld in verband waarmee haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
1.2.
De ZW-uitkering is door besluiten van het Uwv nadien geëindigd waarna weer aan appellante een WW-uitkering is toegekend. Het Uwv is van deze besluiten teruggekomen en heeft appellante aan het einde van de wachttijd die was ingegaan op 20 januari 2020 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 17 januari 2022 een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend met een looptijd van twee jaar. Dat is gebeurd bij een besluit van 5 januari 2022.
1.3.
In de periode waarin appellante de ZW-uitkering is toegekend, heeft het Uwv op 4 april 2021 het besluit genomen dat haar WW-uitkering op 4 maart 2021 eindigt. Vervolgens is de besluitvorming verlopen zoals hiervoor is vermeld onder het procesverloop.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dat de beëindiging van de
WW-uitkering per 4 maart 2021 betreft, wegens het ontbreken van procesbelang
niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen belang heeft bij beoordeling van haar beroep omdat appellante met haar beroep niet kan bereiken dat haar WW-uitkering langer duurt dan in het bestreden besluit is vastgesteld en heeft daarbij onder meer overwogen dat het Uwv na de periode van inkomsten tussen november 2018 en
februari 2019 de WW-uitkering heeft laten herleven met het aantal resterende dagen aan
WW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank kan appellante met haar beroep niet bereiken dat zij extra dagen aan WW-uitkering krijgt uitbetaald.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat zij nog recht heeft op (nabetaling van) WW-uitkering over een periode van negen weken en één dag, dat is zesenveertig dagen in totaal. Verder heeft appellante de Raad verzocht om compensatie van de stress die zij door deze zaak heeft ervaren.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [1] bepalend of het resultaat dat de indiener van een
bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.1.
Op grond van artikel 21, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW herleeft een recht op uitkering niet indien een recht op uitkering op grond van de Wet WIA ontstaat.
4.2.2.
Eenvoudig gezegd wordt op grond van artikel 59, zesde lid, van de Wet WIA de duur van de uitkering, die ten hoogste 24 maanden is, verminderd met de duur van de ontvangen WW-uitkering.
4.3.
Ter zitting is besproken dat het Uwv met ingang van 17 januari 2022 aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering met een maximale looptijd van twee jaar heeft toegekend. Daarbij heeft het Uwv op de duur van de WIA-uitkering ten onrechte niet de duur van de reeds ontvangen WW-uitkering in mindering gebracht, zoals voorgeschreven in
artikel 59, zesde lid van de Wet WIA. De gemachtigde van het Uwv heeft toegezegd dat het Uwv niet tot herstel van deze fout over zal gaan door alsnog de duur van de uitkering te bekorten of een bedrag aan te veel ontvangen WIA-uitkering van appellante terug te vorderen. Dit betekent dat wat appellante met het beroep wenst te bereiken, ook al zou zij in het gelijk worden gesteld ten aanzien van het aantal niet betaalde WW-dagen, in feite al is overtroffen door de toekenning van de WIA-uitkering aan haar. Met haar beroep kan zij niet bereiken dat haar WGA-uitkering wordt verlengd of dat een nabetaling van een recht op WW-uitkering aan haar plaatsvindt.
4.4.
In de door appellante ter zitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden zoals haar ziekte, het feit dat haar uitkering te laag zou zijn of de bredere maatschappelijke strekking die haar beroep zou hebben, is geen processueel belang gelegen. Met de rechtbank wordt daarom geoordeeld dat een procesbelang ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om (immateriële) schadevergoeding afgewezen.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar (proces)kosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van (immateriële) schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.